Rechtspraak
Uitspraakdatum
07-12-2020
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2020:254
Zaaknummer
200218
Inhoudsindicatie
Appelverbod. Er is geen sprake van schending van fundamentele rechtsbeginselen bij de totstandkoming van de verzetbeslissing van de raad. Het appelverbod van artikel 46h lid 7 van de Advocatenwet wordt niet doorbroken. Het gevolg daarvan is dat klager in zijn beroep tegen de bestreden beslissing niet kan worden ontvangen.
Uitspraak
BESLISSING
van 7 december 2020
in de zaak 200218
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder
1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD
1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 4 mei 2020, onder nummer 20-247/A/A op die datum aan partijen toegezonden. De voorzitter heeft de klacht, met toepassing van artikel 46g lid 1 Advocatenwet, niet-ontvankelijk verklaard. Het hof verwijst verder naar de beslissing van de raad van 31 augustus 2020 op het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzet ongegrond verklaard.
De verzetsbeslissing van de raad is op tuchtrecht.nl gepubliceerd als ECLI:NL:TADRAMS:2020:191. De voorzittersbeslissing is op tuchtrecht.nl gepubliceerd als ECLI:NL:TADRAMS:2020:105.
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het beroepschrift met bijlagen van klager is per e-mailbericht op 23 september 2020 door de griffie van het hof ontvangen.
2.2 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- de e-mailberichten van klager van: 25 september 2020, 29 september 2020, 30 september 2020, 2 oktober 2020, 5 oktober 2020, 7 oktober 2020, 8 oktober 2020, 9 oktober 2020 en 12 oktober 2020.
2.3 Het hof heeft de zaak in raadkamer behandeld.
3 BEOORDELING
3.1 Artikel 46h lid 7 van de Advocatenwet bepaalt dat geen rechtsmiddel openstaat tegen een beslissing van de raad van discipline tot niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het verzet tegen een beslissing van de voorzitter van die raad, die inhoudt dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk is, kennelijk ongegrond is dan wel is afgewezen omdat de klacht van onvoldoende gewicht is. Deze onmogelijkheid in hoger beroep te komen wordt het appelverbod genoemd.
3.2 Deze bepaling lijdt slechts uitzondering indien moet worden geoordeeld dat geen sprake is geweest van een eerlijk proces doordat bij de behandeling van het verzet door de raad een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden. Dan kan het appelverbod worden doorbroken.
3.3 Het hof begrijpt uit de stellingen van klager dat hij van mening is dat er sprake is geweest van schending van fundamentele rechtsbeginselen omdat, zakelijk weergegeven, er voorafgaand aan de verzetbeslissing van 31 augustus 2020 onzorgvuldige procedurestappen zijn gezet. Hij heeft verzocht de verzetbeslissing te vernietigen. Klager heeft dit als volgt toegelicht
a. klager heeft de wrakingsuitspraak van 17 augustus 2020 ontvangen zonder dat hij van de procedure op de hoogte is gebracht en zonder dat hij het verweerschrift van de gewraakte tuchtrechter had ontvangen;
b. uit de wrakingsbeslissing van 17 augustus 2020 blijkt dat aangaande zijn verzoek tot het instellen van een getuigenverhoor sprake is van een persoonsverwisseling door de raad; hij wil verweerder als getuige horen en niet, de kantoorgenoot van verweerder.
c. verweerder heeft een dubbele rol gespeeld bij de CRvB, die de raad niet heeft erkend;
d. klager heeft op 28 augustus 2020, vóór de uitspraak van 31 augustus 2020, bij de raad een tweede wrakingsverzoek aangekondigd ten einde de uitspraak van 31 augustus 2020 aan te houden. De verzetbeslissing is ten onrechte niet aangehouden.
3.4 Het hof stelt voorop dat klager vernietiging verzoekt van de verzetbeslissing. Dat de raad zijn verzoek om aanhouding van de verzetbeslissing niet heeft gehonoreerd levert geen schending op van een fundamenteel rechtsbeginsel. Klager heeft vóór de verzetbeslissing weliswaar een wrakingsverzoek aangekondigd maar hij heeft het pas daadwerkelijk op 4 september 2020 ingediend. Dat is te laat. Nadat een uitspraak is gedaan kan er geen wrakingsverzoek meer worden ingediend. Het hof is dan ook van oordeel dat niet is gebleken dat de raad een wrakingsverzoek heeft genegeerd. Het onder d gestelde treft dan ook geen doel.
3.5 Ook de klachten over de wrakingsprocedure (het gestelde onder a en b) kunnen niet leiden tot de conclusie dat er sprake is geweest van een oneerlijke of partijdige behandeling van de zaak door de raad. De wrakingsprocedure is een zelfstandige procedure, die in dit geval heeft geleid tot de beslissing van de wrakingskamer van 17 augustus 2020. Dat in de wrakingszaak kennelijk het verweerschrift van de tuchtrechter, waarin deze uitgaat van een verkeerde getuige, niet aan klager is toegezonden valt de raad, die over het verzet moest oordelen niet aan te rekenen. De raad mocht de zaak weer oppakken toen het wrakingsverzoek was afgewezen. Het onder a-b gestelde treft evenmin doel.
3.6 Het onder c gestelde ziet naar het oordeel van het hof op de inhoudelijke beoordeling van de zaak. Klachten betreffende de motivering van de beslissing leveren naar vaste rechtspraak van het hof geen grond voor doorbreking van een appelverbod (zie onder meer ECLI:NL:TAHVD:2020:213).
3.7 De conclusie is dan ook er geen sprake is van schending van fundamentele rechtsbeginselen bij de totstandkoming van de verzetbeslissing van de raad. Het appelverbod van artikel 46h lid 7 van de Advocatenwet wordt niet doorbroken. Het gevolg daarvan is dat klager in zijn beroep tegen de bestreden beslissing niet kan worden ontvangen.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 31 augustus 2020, gewezen onder nummer 20-247/A/A.
Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. A.D.R.M. Boumans en E.L. Pasma, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van der Hoorn, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2020.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 7 december 2020.