Rechtspraak
Uitspraakdatum
07-12-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2020:107
Zaaknummer
19-861/DB/ZWB
Inhoudsindicatie
In de beslissing van de voorzitter is onvoldoende ingegaan op het verwijt van klager aan verweerder dat het hem vanwege het legaliteitsbeginsel niet vrij stond om, in ieder geval in de periode tot aan de zitting van de Raad van Discipline als bestuursorgaan in plaats van zijn voorganger te reageren op een klacht tegen die voorganger. Omdat het verzet gegrond wordt verklaard wordt de behandeling van de klacht voortgezet.
Inhoudsindicatie
Verzet gegrond
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 7 december 2020
in de zaak 19-861/DB/ZWB
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de [plaatsvervangend] voorzitter van de raad van discipline van 10 februari 2020 op de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Klager heeft bij brief van 5 maart 2019 bij de voorzitter van het hof van discipline een klacht ingediend over verweerder. De (plaatsvervangend) voorzitter van het hof van discipline heeft bij beslissing van 18 maart 2019 de klacht voor onderzoek verwezen naar de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant
1.2 Op 20 december 2019 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K19-036 van de deken ontvangen.
1.3 Bij beslissing van 10 februari 2020 heeft de [plaatsvervangend] voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht in beide onderdelen kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op 11 februari 2020 verzonden aan partijen.
1.4 Op 12 maart 2020 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op 12 maart 2020 ontvangen.
1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 26 oktober 2020. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift. De raad heeft voorts kennis genomen van de brieven van klager van 10 januari 2020 en 6 oktober 2020.
2 VERZET
2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:
De beslissing van de voorzitter van 10 februari 2020:
a) bevat geen oordeel over alle onderdelen van de klacht
b) is strijdig met legaliteitsbeginsel, de advocatenwet, en de Algemene Wet Bestuursrecht;
c) is onverenigbaar met niet betwiste feiten en omstandigheden
d) is onbegrijpelijk en bevat tegenstrijdige logica
e) is in strijd met 6 EVRM
2.2 Klager komt ook op tegen de vaststelling van de feiten en de klachtomschrijving in de beslissing van de voorzitter.
3 BEOORDELING
3.1 Een verzet is gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
3.2 Vast staat dat klager een klacht heeft ingediend over mr X, voormalig deken van de orde van advocaten in het arrondissement D. Verweerder heeft als opvolgend deken het verweer tegen de klacht op zich genomen. Verweerder heeft in zijn functie van deken q.q. verweer gevoerd tegen de tegen mr. X ingediende klacht. Tijdens de zitting van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 24 juni 2019 heeft verweerder tevens verklaard over een volmacht van mr X te beschikken, alsmede dat Mr X kennis heeft genomen van het gevoerde verweer en zich daarmee verenigt. De Raad van Discipline heeft vervolgens het verweer als namens mr. X gevoerd verweer beschouwd en in het midden gelaten of een deken bevoegd is om in plaats van een voormalig deken verweer te voeren op een klacht over die voormalige deken.
3.3 Naar het oordeel van de raad is de voorzitter in zijn beslissing onvoldoende ingegaan op het verwijt van klager aan verweerder dat het hem vanwege het legaliteitsbeginsel niet vrij stond om, in ieder geval in de periode tot aan de zitting van de Raad van Discipline, als bestuursorgaan in plaats van zijn voorganger te reageren op een klacht tegen die voorganger.
3.4 Naar het oordeel van de raad is de onder a) aangevoerde grond van verzet gezien het bovenstaande gegrond. Omdat de raad het verzet reeds op grond hiervan gegrond zal verklaren behoeven de overige gronden van verzet geen beoordeling meer.
3.5 Omdat het verzet gegrond wordt verklaard, vervalt hiermee de beslissing van de voorzitter van de raad van 10 februari 2020 en zal de behandeling van de klacht worden voortgezet.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet gegrond
- bepaalt dat de behandeling van de klacht wordt voortgezet;
Aldus beslist door mr. R.M.M. van den Heuvel, voorzitter, mrs. R. van den Dungen en H.C.M. Schaeken, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 december 2020.
Griffier Voorzitter