Rechtspraak
Uitspraakdatum
07-12-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2020:105
Zaaknummer
20-058/DB/ZWB
Inhoudsindicatie
De voorzitter heeft de klacht te beperkt uitgelegd. Verzet gegrond. Klacht met toepassing van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet in alle onderdelen niet-ontvankelijk.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 7 december 2020
in de zaak 20-058/DB/ZWB
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 21 februari 2020 op de klacht van:
klagers
tegen:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Klagers hebben bij brief d.d. 24 april 2019 bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant, hierna: “de deken”, een klacht ingediend tegen verweerder.
1.2 Bij e-mail d.d. 27 januari 2020 met kenmerk K19-047 heeft de deken de klacht ter kennis gebracht van de raad.
1.3 Bij beslissing van 21 februari 2020 heeft de voorzitter van de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch de klacht kennelijk ongegrond verklaard. De beslissing van de voorzitter is op 21 februari 2020 verzonden aan klagers.
1.4 Klagers hebben bij brief d.d. 20 maart 2020, door de raad ontvangen op 21 maart 2020, verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 12 oktober 2020. Daarbij waren klagers en verweerder aanwezig.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van: de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, het verzetschrift van klagers en de nagekomen brief van verweerder d.d. 24 september 2020.
2 FEITEN
2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht, zoals weergegeven in de beslissing van de voorzitter, houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
1. heeft geweigerd om de complete dossiers aan klagers af te geven;
2. heeft geweigerd om de originele stukken toe te zenden aan klagers.
3.3 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in:
De voorzitter heeft de klacht ten onrechte kennelijk ongegrond verklaard. De brief van verweerder d.d. 22 april 2019, om naar kantoor te komen en stukken in te zien, heeft klagers nooit bereikt. Vermoedelijk is deze brief achteraf, na het indienen van de klacht, opgesteld. Het dossier van klagers is niet gesloten. De zaak was niet afgerond met de uitspraak van 13 november 2013. Verweerder heeft niet voldaan aan het verzoek van klagers d.d. 20 september 2018 om het dossier te sluiten en het complete dossier aan hen toe te sturen.
4 BEOORDELING VAN HET VERZET
4.1 De raad is van oordeel dat uit de overgelegde stukken, waaronder klagers klachtbrief d.d. 24 september 2019, en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat klagers verweerder tevens verwijten dat hij niet heeft voldaan aan het verzoek van klagers om het dossier te sluiten. Met de klachtomschrijving zoals vermeld onder randnummer 2.1. van de beslissing van de voorzitter heeft de voorzitter naar het oordeel van de raad dan ook blijk gegeven van een te beperkte uitleg van de klacht.
4.2 De raad stelt voorts vast dat verweerder het verweer heeft gevoerd dat de klacht is verjaard. Blijkens de beslissing van de voorzitter is dit verweer zonder nadere motivering gepasseerd. In zoverre is de beslissing van de voorzitter naar het oordeel van de raad ontoereikend gemotiveerd.
4.3 De raad is op grond van het voorgaande van oordeel dat het verzet gegrond moet worden verklaard.
5 BEOORDELING VAN DE KLACHT
5.1 Nu het verzet tegen het oordeel van de voorzitter gegrond is bevonden, zal de raad de klacht inhoudelijk beoordelen.
5.2 De raad overweegt dat ingevolge het bepaalde in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet een klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennis genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het nalaten of handelen van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft.
5.3 Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat verweerder bij brief d.d. 4 juni 2015 aan klagers een negatief advies heeft uitgebracht. Klagers zijn toen naar eigen zeggen zonder de bijstand van verweerder verder gegaan met de zaak. Hieruit volgt dat na 4 juni 2015 geen sprake meer was van een lopend dossier dat moest worden afgesloten.
5.4 De raad stelt vast dat klagers zich eerst met een brief d.d. 24 april 2019, door de deken ontvangen op 25 april 2019, met een klacht over verweerder tot de deken hebben gewend. Naar het oordeel van de raad is de hiervoor bedoelde verjaringstermijn aangevangen met de ontvangst door klagers van de brief van 4 juni 2015, zodat de klacht op grond van voormeld artikel niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege het verstrijken van de in artikel 46 g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet bedoelde verjaringstermijn. Dat klagers niet eerder bij de deken een klacht konden indienen is niet gebleken en acht de raad ook niet aannemelijk. De raad zal de klacht derhalve in alle onderdelen niet-ontvankelijk verklaren.
BESLISSING
- de raad van discipline verklaart het verzet gegrond en verklaart de klacht met toepassing van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet in alle onderdelen niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mrs. J.D.E. van den Heuvel en E.J.M. Rosier, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 december 2020.
Griffier Voorzitter