Rechtspraak
Uitspraakdatum
26-11-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2020:102
Zaaknummer
20-364/DB/ZWB
Inhoudsindicatie
Advocaat is ondanks herhaalde verzoeken niet overgegaan tot verdeling van de toevoegingsgelden met de voorgaande advocaat. Van een opvolgende advocaat mag worden verwacht, dat hij, indien sprake is van gefinancierde rechtsbijstand, hij direct nadat de zaak is geëindigd en de toevoeging is gedeclareerd, een verdelingsvoorstel aan de voorgaande advocaat toezend en nadat daarover overeenstemming is bereikt tot betaling van het aan de voorgaande advocaat toekomende gedeelte van de toevoeging overgaat.. Advocaat heeft ook niet gereageerd op verzoeken van de deken om te reageren op de klacht over zijn nalatig handelen en is, zonder bericht, niet ter zitting van de tuchtrechter verschansen. Zaak staat bovendien niet op zichzelf. Aan de advocaat is eerder vanwege nalatig handelen een waarschuwing respectievelijk een voorwaardelijke schorsing van twee weken opgelegd.
Inhoudsindicatie
Klacht gegrond, schorsing vier weken, kostenveroordeling.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 26 november 2020
in de zaak 20-364/DB/ZWB
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Op 29 januari 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 18 mei 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K20-013 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 5 oktober 2020. Klager heeft per email van 5 oktober 2020 bericht vanwege de aangescherpte RIVM-richtlijnen en zijn persoonlijke omstandigheden niet ter zitting aanwezig te zullen zijn. Verweerder is zonder bericht niet ter zitting verschenen.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 11.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Verweerder heeft in april 2017 de behandeling van drie zaken met de kenmerken 16/1599, 17/1946 en 15/7820 en de in deze zaken door de Raad voor Rechtsbijstand verleende toevoeging van klager overgenomen. Verweerder heeft de toevoegingen bij de Raad voor Rechtsbijstand gedeclareerd. Verweerder heeft de toevoegingen niet met klager verrekend.
2.3 Klager heeft verweerder per email van 5 januari 2018 verzocht hem te berichten of in de zaak van zijn voormalige cliënte tegen de gemeente X tot verrekening kon worden overgegaan. Verweerder antwoordde per email van 5 januari 2018 als volgt d: “ Helaas is de zaak door de CRvB nog niet behandeld . Ik verwacht niet dat de zaak niet eerder dan maart 2018 zal worden behandeld”. Klager heeft vervolgens per e-mails van 21 augustus 2019 en 1 november 2019 verzocht om hem in die zaak een verdelingsvoorstel betreffende de toevoeging in die zaak te doen toekomen.
2.4 Verweerder heeft zich per 1 december 2019 van het tableau laten schrappen.
2.5 Klager heeft op 29 januari 2020 een klacht over verweerder bij de deken ingediend. De deken heeft verweerder bij brief van 11 maart 2020 verzocht op de klacht te reageren. De deken heeft op 8 april 2020 nogmaals aan verweerder verzocht op de klacht te reageren. Verweerder heeft niet gereageerd op de klacht.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
Verweerder heeft in een drietal dossiers waarin een toevoeging was afgegeven, deze toevoegingen bij de Raad voor de rechtsbijstand gedeclareerd en vervolgens, ondanks herhaalde verzoeken van klager, de van de Raad voor Rechtsbijstand ontvangen vergoeding niet met klager als voorgaande advocaat in de betreffende dossiers afgerekend.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht geen verweer gevoerd.
5 BEOORDELING
5.1 Als niet weersproken staat vast dat verweerder ondanks herhaalde schriftelijke en telefonische verzoeken van klager om in een drietal zaken, waarin verweerder de behandeling en de in die zaken door de Raad voor Rechtsbijstand verleende toevoegingen heeft overgenomen, niet heeft gereageerd op herhaalde verzoeken van klager en evenmin tot verdeling van de voor die toevoegingen ontvangen vergoedingen is overgegaan.
5.2 Van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht dat hij welwillend meewerkt aan de overname van een zaak en een eventueel daarvoor verleende toevoeging door de opvolgende advocaat. Van de opvolgende advocaat mag worden verwacht, dat hij, indien sprake is van gefinancierde rechtsbijstand, hij direct nadat de zaak is geëindigd en de toevoeging is gedeclareerd, een verdelingsvoorstel aan de voorgaande advocaat toezendt en nadat daarover overeenstemming is bereikt tot betaling van het aan de voorgaande advocaat toekomende gedeelte van de toevoeging overgaat.
5.3 Gebleken is dat verweerder is overgegaan tot declaratie van de door hem van klager overgenomen toevoegingen. Ondanks herhaalde verzoeken van klager heeft hij geen verdelingsvoorstel noch betalingen aan klager gedaan. Verweerder heeft aldus niet gehandeld zoals van een behoorlijk handelend advocaat ten opzichte van beroepsgroep mag worden verwacht, wat hem tuchtrechtelijk valt aan te rekenen. De raad zal de klacht daarom gegrond verklaren.
6 MAATREGEL
6.1 De raad stelt vast dat verweerder niet alleen heeft nagelaten om te reageren op verzoeken van klager om over te gaan tot een verdelingsvoorstel van de in de door hem van klager overgenomen zaken verleende toevoegingen en tot betaling van het aan klager toekomende deel van de in die zaken ontvangen vergoeding. Verweerder heeft ook nagelaten om te reageren op verzoeken van de deken om een reactie op de door klager bij de deken ingediende klacht. Uit de door de deken aan de raad overgelegde stukken is gebleken dat verweerder de door de deken per aangetekende post aan verweerder verzonden brieven op zijn adres zijn bezorgd. Desondanks heeft verweerder niet gereageerd op de herhaalde verzoeken van de deken.
6.2 De griffier van de raad heeft verweerder per aangetekende email van 31 augustus 2020 een oproep voor de zitting van 5 oktober 2020 verzonden. Omdat dat de griffie van de raad bericht ontving dat de aangetekende email door verweerder niet was opgehaald, heeft de griffier van de raad de oproep op 21 september 2020 nogmaals per aangetekende post aan verweerder verzonden. De griffie van de raad heeft van PostNL bericht ontvangen dat de zending op 22 september 2020 is bezorgd. Verweerder is desondanks zonder nader bericht niet verschenen ter zitting van de raad.
6.3 De onderhavige zaak staat voorts niet op zichzelf. Bij beslissing van de Raad van Discipline van 24 september 2018 is aan verweerder de maatregel waarschuwing opgelegd en bij beslissing van 9 december 2019 de maatregel voorwaardelijke schorsing voor de duur van vier weken, met een proeftijd van 2 jaren. Verweerder heeft tegen beide beslissingen geen hoger beroep bij het Hof van Discipline ingesteld. Beide klachtzaken hadden eveneens betrekking op nalatig handelen van verweerder. Niettegenstaande voormelde tuchtrechtelijke veroordelingen heeft verweerder nagelaten om op de hiervoor vermelde verzoeken van klager en van de deken te reageren. Aldus is sprake van een patroon van nalatig handelen en heeft verweerder er blijk van gegeven zich weinig gelegen te laten liggen aan tuchtrechtelijke beslissingen.
6.4 De tuchtrechtspraak heeft tot functie het vertrouwen in de advocatuur te bevorderen. Daar hoort bij dat een advocaat het nodige in het werk stelt om de deken in zijn onderzoek naar een bij hem ingediende klacht en de tuchtrechter zijn werk te laten doen. Uit de aard van het tuchtrecht vloeit voort, dat een advocaat tegen wie een klacht is ingediend, ter zitting verschijnt om zich te verantwoorden en eventuele vragen van de raad te beantwoorden. Door niet te verschijnen toont een advocaat dat hij onvoldoende begrip heeft voor de functie van het tuchtrecht en het vertrouwen dat het publiek in de advocatuur moet kunnen stellen. Ook dit dient in de overwegingen ten aanzien van de op te leggen maatregel te worden meegewogen.
6.5 Naar het oordeel van de raad brengt al het bovenstaande met zich dat niet kan worden volstaan met een lichtere maatregel dan een onvoorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van vier weken.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van vier weken op;
- bepaalt dat de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:
- de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,
- verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat
- de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
Aldus beslist door mr. C.A.M. de Bruijn , voorzitter, mrs. W.A.A.J. Fick-Nolet en L.J.G. de Haas, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 26 november 2020 .
Griffier Voorzitter