Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-11-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2020:264

Zaaknummer

20-775/A/A

Zaaknummer

20-776/A/A

Zaaknummer

20-777/A/A

Zaaknummer

20-778/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaten van het kantoor waar de zoon van klagers (een deel van) zijn advocaat-stage heeft gelopen. Klacht deels kennelijk niet-ontvankelijk vanwege gebrek aan rechtstreeks belang. Klacht voor het overige kennelijk ongegrond. Dat verweerder sub 2 telefonisch contact heeft gezocht met klagers is, gelet op de door hem geschetste omstandigheden, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van 23 november 2020

in de zaken 20-775/A/A, 20-776/A/A, 20-777/A/A en 20-778/A/A

naar aanleiding van de klachten van:

klagers

over:

verweerders

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 12 oktober 2020 met de kenmerken 2020-1068803/EJH/AvO, door de raad ontvangen op 12 oktober 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klachten gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    De zoon van klagers is na zijn beëdiging in 2016 als advocaat werkzaam geweest als stagiaire-ondernemer, aanvankelijk bij kantoor X, en na een overstap vanaf voorjaar 2019 bij het kantoor van verweerders. Verweerder sub 1 fungeerde vanaf de overstap als zijn (opvolgend) patroon.

1.2    De heer G heeft de zoon van klagers bijles gegeven in het kader van de beroepsopleiding advocatuur. Op 25 oktober 2019 heeft de heer G contact opgenomen met klaagster door haar op haar werk te bellen.

1.3    Op 5 november 2019 heeft verweerder sub 2 getracht contact op te nemen met klaagster door haar op haar werk te bellen. Verweerder sub 2 heeft een terugbelverzoek voor klaagster achtergelaten. Diezelfde dag heeft verweerder sub 2 ook getracht contact op te nemen met klager door hem op zijn werk te bellen.

1.4    Per 1 februari 2020 is de stage van de zoon van klagers geëindigd doordat verweerder sub 1 de stage na goedkeuring van de Amsterdamse Raad van de Orde heeft opgezegd.

1.5    Op 17 januari 2020 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerders. Op 18 januari 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerders.

2    KLACHT

2.1    De klachten houden, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.

Inzake 20-775/A/A en 20-778/A/A

2.2    Klaagster verwijt verweerders het volgende.

a)    Klaagster is telefonisch benaderd door de heer G die haar zoon bijlessen gaf in het kader van de beroepsopleiding. Voorts is klaagster telefonisch benaderd op haar werk door verweerder sub 2. Beiden belden in verband met de zoon van klagers;

b)    Verweerders’ kantoor heeft een wurgcontract afgesloten met de zoon van klagers;

c)    Verweerder sub 1 heeft als patroon zelf geen contact met klaagster opgenomen;

d)    Er is sprake van psychologische oorlog (psychoterreur op het werk), financiële uitbuiting en discriminatie van de zoon van klagers.

Inzake 20-776/A/A en 20-777/A/A

2.3    Klager verwijt verweerders het volgende.

e)    Verweerder sub 2 heeft klager op 5 november 2019 tijdens zijn werk als traumachirurg op ongepaste wijze telefonisch benaderd;

f)    Verweerders’ kantoor, onder wie verweerders sub 1 en 2 en de heer G, gebruikt maffiose overvaltechnieken door cliënten naar klagers en de zoon van klagers door te sturen teneinde hen te chanteren en af te persen en te laten betalen in ruil voor het niet indienen van klachten;

g)    Verweerder sub 1, die zich verschuilt achter verweerder sub 2 en de heer G, om zelf buiten schot te blijven, vraagt om eigen financiële redenen telkens meer geld van de zoon van klagers terwijl hij zijn zorgplicht jegens de zoon van klagers niet nakomt;

h)    De zoon van klagers is onder druk gezet om drie maanden voor het einde van de stage naar verweerders’ kantoor over te stappen;

i)    Verweerders sub 1 en 2 hebben de zoon van klagers fysiek en verbaal bedreigd, beledigd en gediscrimineerd vanwege zijn handicap en achtergrond, en hem financieel uitgebuit. Zij hebben zich niet als goede advocaten gedragen;

j)    De zoon van klagers mocht bij verweerders’ kantoor geen strafzaken behandelen terwijl hij gespecialiseerd is in strafrecht, familierecht en incassozaken;

k)    De zoon van klagers heeft ten onrechte de stageverklaring niet gekregen.

3    VERWEER

3.1    Verweerders hebben heeft tegen de klachten verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

Preliminair verweer

4.1    Voor alle andere weren voeren verweerders aan dat klagers niet-ontvankelijk zijn in hun klachten, aangezien een rechtstreeks belang ontbreekt. De klachten hebben betrekking op het verloop van de stage van de zoon van klagers bij het kantoor van verweerders. Nu het gaat om een afgeleid belang, namelijk afgeleid van het belang van de zoon van klagers, zijn klagers niet-ontvankelijk, aldus steeds verweerders.

4.2    De voorzitter stelt voorop dat slechts kan worden geklaagd over een advocaat indien de klager door het handelen of nalaten van deze advocaat in zijn eigen belang is of kan zijn getroffen. Het recht om in het algemeen belang tegen een advocaat een klacht in te dienen, is voorbehouden aan de deken. De voorzitter overweegt dat de klachtonderdelen b), d) en g) t/m k) uitsluitend betrekking hebben op de relatie tussen verweerders en de zoon van klagers. Klagers hebben bij die klachtonderdelen slechts een afgeleid belang, en zijn daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Dit heeft tot gevolg dat de voorzitter aan een (verdere) inhoudelijke beoordeling van die klachtonderdelen niet toekomt. Voor wat betreft de klachtonderdelen a), c), e) en f) geldt dat niet onverkort. Die klachtonderdelen hebben immers betrekking op contact dat door verweerders zou zijn (gepoogd) op te (laten) nemen met klagers. Klagers hebben bij deze klachtonderdelen daarom wel een rechtstreeks belang en zijn daarin ontvankelijk. De voorzitter zal hierna inhoudelijk op die klachtonderdelen ingaan.

Ad klachtonderdeel a)

4.3    Klaagster verwijt verweerders dat zij telefonisch is benaderd door de heer G en verweerder sub 2. Beiden belden in verband met de zoon van klagers.

4.4    Verweerders voeren allereerst aan dat de heer G in één adem met verweerders wordt genoemd, terwijl de heer G geen advocaat is en er dus niet over hem kan worden geklaagd. Voorts voeren verweerders aan dat de zoon van klagers niet meer op kantoor kwam, niet meer op zittingen verscheen, en ook zijn telefoon niet opnam zodat het vermoeden ontstond dat er wat ernstigs was gebeurd. Om die reden heeft verweerder sub 2 telefonisch contact gezocht met klaagster, aldus steeds verweerders.

4.5    De voorzitter overweegt als volgt. Voor zover klaagster telefonisch is benaderd door de heer G valt dat verweerders niet tuchtrechtelijk te verwijten. Voor zover klaagster telefonisch is benaderd door verweerder sub 2 is dat gezien de door verweerders geschetste omstandigheden begrijpelijk en valt hem daarvan geen tuchtrechtelijk verwijt te maken. Voorts is niet duidelijk wat verweerder sub 1 in dit kader te verwijten valt. Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.6    Klaagster verwijt verweerders dat verweerder sub 1 als patroon zelf geen contact met klaagster heeft opgenomen.

4.7    Verweerders voeren aan dat een gesprek met de ouders van een advocaat-stagiair niet gebruikelijk is. De patroon richt zich op de begeleiding van de advocaat-stagiair en niet op de relatie tussen de advocaat-stagiair en diens ouders, aldus steeds verweerders.

4.8    De voorzitter overweegt als volgt. Klaagster heeft niet onderbouwd op grond waarvan op verweerder sub 1 een tuchtrechtelijke plicht zou rusten om contact met klaagster op te nemen. Daarvan is de voorzitter ook niet gebleken. Klachtonderdeel c) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel e)

4.9    Klager verwijt verweerders dat verweerder sub 2 klager op 5 november 2019 tijdens zijn werk als traumachirurg op ongepaste wijze telefonisch heeft benaderd.

4.10    Verweerders betwisten dit. Verweerders voeren aan dat de zoon van klagers niet meer op kantoor kwam, niet meer op zittingen verscheen, en ook zijn telefoon niet opnam zodat het vermoeden ontstond dat er iets ernstigs was gebeurd. Om die reden heeft verweerder sub 2 telefonisch contact gezocht met klager, aldus steeds verweerders.

4.11    De voorzitter overweegt als volgt. Gelet op de door verweerders geschetste omstandigheden is het begrijpelijk dat verweerder sub 2 klager telefonisch heeft benaderd. Noch verweerder sub 2 noch verweerder sub 1 valt daarvan een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Dat verweerder sub 2 dat op ongepaste wijze heeft gedaan wordt betwist en kan niet worden vastgesteld. Klachtonderdeel e) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel f)

4.12    Klager verwijt verweerders dat verweerders’ kantoor, onder wie verweerders sub 1 en 2 en de heer G, maffiose overvaltechnieken gebruikt door cliënten naar klagers en de zoon van klagers door te sturen teneinde hen te chanteren en af te persen en te laten betalen in ruil voor het niet indienen van klachten.

4.13    Verweerders betwisten dit. Onduidelijk is wat hiermee wordt bedoeld. Dit klachtonderdeel is op geen enkele wijze onderbouwd, aldus steeds verweerders.

4.14    De voorzitter overweegt als volgt. Tegenover het verweer van verweerders heeft klager dit klachtonderdeel onvoldoende onderbouwd. Klachtonderdeel f) is kennelijk ongegrond.

4.15    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klachtonderdelen a), c), e) en f), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren, en de klachtonderdelen b), d) en g) t/m k), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klachtonderdelen a), c), e) en f), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond;

de klachtonderdelen b), d), en g) t/m k), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, bijgestaan door mr. P.J. Verdam als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 november 2020.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op: 23 november 2020 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.