Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-09-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2020:177

Zaaknummer

20-437

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat. Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 21 september 2020

in de zaak 20-437/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 12 juni 2020 met kenmerk Z 1004514, door de raad ontvangen op 12 juni 2020 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Verweerster is in een echtscheidingszaak als advocaat van klager opgetreden. Op 21 maart 2018 heeft verweerster de opdracht aan klager bevestigd. Op 9 april 2018 is het echtscheidingsverzoek namens de toen nog echtgenote van klager bij de rechtbank ingediend. Er hebben in de zaak twee mondelinge behandelingen plaatsgevonden, te weten op 1 november 2018 en op 27 juni 2019 omtrent onder meer de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De tweede zitting heeft langer op zich laten wachten dan waarvan oorspronkelijk was uitgegaan.

1.2    In januari 2019 heeft tussen verweerster en klager een gesprek plaatsgevonden omtrent de declaraties, de wijze van communicatie en een mogelijke vertrouwensbreuk. Verweerster is klager nadien blijven bijstaan. In een e-mail van 5 september 2019 heeft verweerster aan klager kenbaar gemaakt dat zij zich nadat de rechtbank de beschikking die aanstaande was zou afgeven aan de zaak zou onttrekken. Bij e-mail van 6 september 2019 heeft klager daarmee ingestemd.

1.3    Op 6 september 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster. Vervolgens heeft de rechtbank een tussenbeschikking afgegeven en heeft verweerster zich onttrokken.

1.4    Kort voor de verbreking van de samenwoning heeft klager met zijn toen nog echtgenote een appartement gekocht dat nog in aanbouw was en tijdens de echtscheidingsprocedure is opgeleverd.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:

a)    verweerster is voor klager onbereikbaar geweest en heeft zijn e-mails onbeantwoord gelaten;

b)    verweerster heeft in de echtscheidingszaak van klager de stelling niet uitgevoerd;

c)    verweerster heeft tijdens de tweede zitting in de echtscheidingszaak niets gezegd en is muisstil gebleven;

d)    verweerster heeft klager onjuist geïnformeerd door te stellen dat klager geen pensioen aan zijn ex-echtgenote behoefde te betalen, dat de advocaatkosten voor de belasting aftrekbaar waren et cetera.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft zich tegen de klacht verweerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer van verweerster ingaan.

 

4    BEOORDELING

4.1    Het betreft hier een klacht tegen de eigen advocaat. De tuchtrechter toetst de kwaliteit van de dienstverlening door de eigen advocaat in volle omvang. Daarbij wordt rekening gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft bij de manier waarop hij een zaak behandelt. Deze vrijheid wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Volgens deze eisen dient zijn werk te voldoen aan de binnen de beroepsgroep geldende professionele standaard. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

Ad klachtonderdeel a)

4.2    Verweerster heeft gesteld dat zij tijdens de gehele periode van haar werkzaamheden voor klager bereikbaar is geweest en dat de vragen van klager ofwel door haar zelf ofwel via haar secretariaat beantwoord zijn geworden.

4.3    In januari 2019 heeft onder meer over de bereikbaarheid van verweerster een gesprek plaatsgevonden, waarna verweerster haar werkzaamheden heeft voortgezet. Verweerster heeft aandacht besteed aan de bezwaren van klager en kennelijk waren deze  althans op dat moment bij klager weggenomen en had hij op dat moment weer voldoende vertrouwen in een goede belangenbehartiging door verweerster. 

4.4    Klager heeft niet onderbouwd laat staan aannemelijk gemaakt waarom het in latere fase  met de communicatie toch weer mis is gegaan en daarvan blijkt ook niet uit de overgelegde stukken.

4.5    De voorzitter verklaart dit klachtonderdeel derhalve kennelijk ongegrond bij gebrek aan feitelijke grondslag.

Ad klachtonderdeel b)

4.6    Klager heeft dit klachtonderdeel niet toegelicht en met name is de stelling die verweerster kennelijk in de visie van klager naar voren had moeten brengen niet  omschreven.

4.7    Verweerster heeft aangegeven dat rond de tweede zitting opnieuw discussie is ontstaan over de feiten die klager daar naar voren wilde brengen, dat verweerster toen heeft aangegeven dat die feiten in de stukken al besproken waren, dat  sommige zaken niet juridisch afdwingbaar dan wel relevant waren of met bewijsstukken onderbouwd moesten worden.

4.8    Klager heeft niet aannemelijk gemaakt dat verweerster voor wat betreft haar werkzaamheden tijdens de tweede zitting op tuchtrechtelijk verwijtbaar wijze tekort is geschoten.

4.9    De voorzitter verklaart dit klachtonderdeel derhalve kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.10    In de toelichting op zijn klacht heeft klager aangegeven dat hij met zijn ex-echtgenote had afgesproken dat hij het appartement voor de stichtingsprijs zou overnemen en dat het daarom van belang was dat de scheiding voordien zou worden uitgesproken. Omdat dat dit als gevolg van het uitstel van de tweede zitting niet het geval was heeft het (aldus klager) kunnen gebeuren dat ex-echtgenote tijdens die zitting een overbedelingsvergoeding van € 20.000.- is gaan vorderen.

4.11    Daartegenover staat de stelling van verweerster dat klager te kennen had gegeven geen bezwaar tegen een latere zitting te hebben omdat hij dan op het moment van de (tweede) zitting al in het appartement zou wonen, hetgeen zijn kansen (aldus klager) voor wat betreft het appartement alleen maar zou vergroten.

4.12    De voorzitter verklaart dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond. Het is niet verweerster, maar de rechtbank die een zitting bepaalt en door klager is niet aannemelijk gemaakt dat hij verweerster verzocht heeft bezwaar tegen het uit blijven van een tweede zitting te maken, nog afgezien of dat zin gehad zou hebben.

Ad klachtonderdeel d)

4.13    Klager heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat verweerster de door hem genoemde informatie heeft verstrekt.

4.14    Verweerster ontkent dat zij klager heeft verteld dat hij geen pensioen aan zijn ex-echtgenote behoefde te betalen. Verweerster heeft gesteld dat zij klager diverse malen het wettelijk systeem voor wat betreft pensioenverevening heeft voorgehouden, dat zij heeft geprobeerd in onderling overleg met de wederpartij van het wettelijk systeem afwijkende afspraken te maken, doch dat dit niet is gelukt. In het klachtdossier is niets te vinden waaruit zou kunnen worden afgeleid dat het feitelijk anders is gegaan.

4.15    Voor wat betreft de fiscale aftrekbaarheid van advocaatkosten overweegt de voorzitter dat nog afgezien dat bepaalde kosten fiscaal aftrekbaar kunnen zijn en verweerster niet als belastingdeskundige is opgetreden klager bovenal niet aannemelijk heeft gemaakt dat verweerster de gestelde mededeling heeft gedaan.

4.16    Ook anderszins is de voorzitter niet van tuchtrechtelijk verwijtbaar gedrag gebleken.

4.17    De voorzitter verklaart dit klachtonderdeel derhalve kennelijk ongegrond.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum,  als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 september 2020.

 

Griffier                                                                   Voorzitter