Rechtspraak
Uitspraakdatum
16-11-2020
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2020:231
Zaaknummer
200155
Inhoudsindicatie
Klacht tegen eigen advocaat. Verkorte bekrachtiging. Met de raad is het hof van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd en ook niet is gebleken dat verweerder de zaak van klaagster niet serieus heeft genomen en/of het dossier niet heeft bestudeerd. Hetgeen in hoger beroep nog (aanvullend) naar voren is gebracht, leidt niet tot een ander oordeel. Het hof verwerpt de beroepsgronden van klaagster en zal de beoordeling van de raad bekrachtigen.
Uitspraak
BESLISSING
Van 16 november 2020
in de zaak 200155
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klaagster
tegen:
verweerder
1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD
1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 8 juni 2020 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad), gewezen onder nummer: 20-235/A/A. Deze beslissing is op 8 juni 2020 aan partijen toegezonden. In deze beslissing zijn beide klachtonderdelen ongegrond verklaard.
De beslissing van de raad is als ECLI:NL:TADRAMS:2020:128 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het beroepschrift met bijlagen is per e-mailbericht op 6 juli 2020 door de griffie van het hof ontvangen.
2.2 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- het verweerschrift;
- de e-mailberichten van klaagster van 29 juli 2020 en 18 augustus 2020, waarin zij een aanvulling geeft op haar beroepschrift;
- de brief van klaagster van 8 september 2020 met bijlagen.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 21 september 2020 waar klaagster en haar voormalig bewindvoerder, [naam bewindvoerder], zijn verschenen. Verweerder heeft op afstand, middels een telefoonverbinding deelgenomen aan de mondelinge behandeling. Klaagster heeft gepleit aan de hand van een pleitnota, die aan het hof is overgelegd.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
a) de zaak van klaagster niet serieus heeft genomen, het dossier niet heeft bestudeerd en een zwakke conceptbrief voor het ROC heeft opgesteld waaruit blijkt dat hij aan de kant van het ROC staat;
b) de toevoeging heeft gedeclareerd terwijl er inhoudelijk niks aan de zaak van klaagster is gedaan en hem was verzocht het dossier aan te houden omdat een nieuwe advocaat was ingeschakeld.
4 FEITEN
4.1 De raad heeft in de door klaagster bestreden beslissing de feiten vastgesteld. Er is in hoger beroep geen aanleiding deze feitenvaststelling te wijzigen. De door de raad vastgestelde feiten vormen dus ook in hoger beroep het vertrekpunt bij de beoordeling van deze klacht. De feiten zijn als volgt.
4.2 Klaagster heeft een geschil met het ROC Amsterdam (hierna: het ROC). Zij heeft daar een opleiding tot verzorgende gevolgd maar heeft haar diploma nimmer mogen ontvangen omdat zij volgens het ROC niet zou hebben voldaan aan haar onderwijsverplichtingen.
4.3 Medio 2018 heeft klaagster zich tot mr. K (hierna: haar voormalig advocaat) gewend met het verzoek haar bij te staan in het geschil met het ROC. In november 2018 heeft verweerder de zaak van klaagster van haar voormalig advocaat overgenomen.
4.4 Op 21 november 2018 heeft er een kennismakingsgesprek plaatsgevonden op het kantoor van verweerder. Verweerder heeft vervolgens een conceptbrief aan het ROC opgesteld.
4.5 Bij e-mail van 28 december 2018 heeft verweerder klaagster en haar toenmalige bewindvoerder onder meer geschreven:
“Toen u mij belde, veronderstelde ik dat ik u al een conceptbrief had verstuurd. In mijn e-mail zie ik echter dat ik dat nog niet had gedaan. Mijn excuses hiervoor.
Ik zend u daarom alsnog de door mij opgestelde conceptbrief. Mijn voorstel is om de wederpartij eerst zelf te laten uitleggen waarom u uw diploma niet krijgt. Afhankelijk van die reactie kunnen we bepalen of en zo ja hoe we verder gaan.
(…) Mijn inspanningen zullen gericht zijn op het verkrijgen van een diploma.
Daarover gesproken: In het dossier bevinden zich stukken waaruit ik opmaak dat u zelf niet of niet voldoende heb meegewerkt om te voldoen aan uw stageverplichtingen. Als dat inderdaad komt vast te staan dan stond de school in haar recht om de onderwijsovereenkomst te beëindigen. Althans, dat is mijn eerste indruk. Ik moet dit nog goed bekijken, maar in zijn algemeenheid geldt dat de muziek stopt als je niet goed meewerkt. Ik stip dit nu alvast aan omdat uit de stukken die ik tot mijn beschikking heb, blijkt dat de school niet zomaar weigert de diploma te verstrekken. Voor nu echter stel ik voor dat we eerst de reactie van de school afwachten.
Alvorens ik die reactie krijg, wil ik graag dat u de bijgevoegde brief leest en mij uw opmerkingen doorgeeft. Omdat u onder bewind staat, stuur ik deze brief ook aan [de bewindvoerder] (…) Hem verzoek ik ook te reageren (uw bewindvoerder is immers de formele partij in deze kwestie).”
4.6 De door verweerder opgestelde conceptbrief aan het ROC luidt, voor zover van belang:
“Cliënte heeft bij u de opleiding Verzorgende IG 95530 gevolgd. (…)
Op 23 mei 2017 heeft u cliënte bericht dat zij bijna klaar was met haar opleiding en dat u bezig was met de voorbereidingen voor de diploma-uitreiking. In dat kader hebt u cliënte gevraagd om haar gegevens te controleren opdat die correct op het diploma zouden worden afgedrukt. Als de gegevens juist waren dan hoefde cliënte niet te reageren en zou zij haar diploma krijgen.
Hoewel cliënte voor zover zij kan nagaan aan a haar opleidingsverplichtingen heeft voldaan, heeft tot op heden niet het diploma Verzorgende IG 95530 ontvangen. Van cliënte heb ik begrepen dat dit komt omdat u de onderwijsovereenkomst met haar beëindigd zou hebben.
Alvorens een definitief standpunt over deze kwestie in te nemen, wil ik u verzoek mij nader te informeren. Allereerst vraag ik mij af wat nu de exacte reden is waarom cliënte haar diploma niet heeft gekregen. Het beëindigen van de opleidingsovereenkomst lijkt mij op zichzelf niet redengevend omdat cliënte getuige uw e-mail aan haar van 23 mei 2017 reeds voor de eindstreep stond en het uitreiken van het diploma nog slechts het sluitstuk was. Wellicht kunt u dit nader toelichten.
Mocht de opleidingsovereenkomst zijn beëindigd, dan verzoek ik u mij aan te geven op welke grond dat is gebeurd. Omdat ik niet beschik over de opleidingsovereenkomst zou ik het op prijs stellen als u mij bij uw antwoord een kopie van die overeenkomst verstrekt.
Voor het geval dat u zich op het standpunt stelt dat cliënte niet aan alle opleidingsverplichtingen heeft voldaan en dat zij om die reden haar diploma niet kan krijgen, verzoek ik u mij te berichten op welke manier cliënte haar diploma alsnog kan behalen (…) Als het niet mogelijk is dat cliënte haar diploma alsnog behaalt, dan verzoek ik u mij ook uit te leggen waarom dat niet mogelijk is.”
4.7 Op 12 februari en 21 maart 2019 heeft de bewindvoerder van klaagster verweerder meegedeeld dat hij en klaagster nog bezig zijn met de conceptbrief en verweerder binnenkort zullen berichten.
4.8 Bij e-mail van 21 maart 2019 heeft verweerder de bewindvoerder van klaagster geschreven:
“Was van plan u een herinnering te sturen maar heb dat in de hectiek van de dag ook niet meer gedaan. Ik wacht uw berichten af. Wel merk ik op dat het op zijn zachts gezegd geen uitgemaakte zaak is. Er zijn nu eenmaal dingen misgegaan die in de risicosfeer van [klaagster] liggen. Ik betwijfel dan ook of mijn inspanningen tot gevolg kunnen hebben dat zij haar diploma zal krijgen. Vandaar dat ik niet meteen een brief op hoge poten schrijf. Ik wacht uw berichten even af!”
4.9 Bij e-mail van 11 april 2019 heeft verweerder klaagster en de bewindvoerder geschreven dat hij niets meer van hen heeft gehoord en om die reden het dossier van klaagster zal sluiten. Verweerder heeft vervolgens de toevoeging gedeclareerd.
4.10 De bewindvoerder heeft verweerder hierop bij e-mail van dezelfde dag verzocht het dossier niet te sluiten omdat klaagster een andere advocaat heeft gevonden om haar bij te staan.
4.11 Bij e-mail van eveneens 11 april 2019 heeft verweerder de bewindvoerder geschreven:
“In het licht van uw toezegging om met cliënte te zullen reageren op de door mij opgestelde conceptbrief, vind ik dit een ietwat merkwaardige mededeling. Dit neemt echter niet weg dat het cliënte vrij staat om naar een andere advocaat te gaan. Ik neem aan dat u haar verteld hebt dat zij dan opnieuw de eigen bijdrage verschuldigd is. De nieuwe advocaat van cliënte kan als hij de zaak heeft afgerond contact met mij opnemen zodat de door de Raad voor Rechtsbijstand vast te stellen vergoeding tussen hem, mijzelf en [de voormalig advocaat] verdeeld kan worden.”
4.12 Op 15 april 2019 heeft de nieuwe advocaat van klaagster verweerder meegedeeld dat klaagster hem heeft benaderd met het verzoek haar zaak in behandeling te nemen en verweerder verzocht hem de verleende toevoeging te doen toekomen zodat hij de Raad voor Rechtsbijstand kan benaderen voor een mutatieverzoek. Op 2 mei 2019 heeft de nieuwe advocaat van klaagster aan verweerder een rappel gestuurd.
4.13 Bij e-mail van 2 mei 2019 heeft verweerder de nieuwe advocaat van klaagster onder meer geschreven:
“Excuses.
Dit dossier is al gesloten en door mij gedeclareerd. Desalniettemin wil ik best het dossier aan u overdragen en de raad verzoeken mijn declaratieverzoek als niet verzonden te beschouwen. (…) Als het niet meer mogelijk is om mijn declaratieverzoek ongedaan te maken dan zal ik als u klaar bent met uw werkzaamheden overgaan tot verrekening met u en met [de voormalig advocaat] (die ook veel tijd aan het dossier besteed heeft). Graag hoor ik hoe u hier tegenaan kijkt.”
4.14 In een e-mail van 8 mei 2019 heeft verweerder klaagster op haar verzoek onder meer meegedeeld dat er in totaal 13,6 uur aan haar zaak is besteed waarvan 8,24 uur door haar voormalig advocaat.
5 BEOORDELING
Klachtonderdeel a)
5.1 Met de raad is het hof van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd en ook niet is gebleken dat verweerder de zaak van klaagster niet serieus heeft genomen en/of het dossier niet heeft bestudeerd. Het hof verwijst naar hetgeen de raad in de bestreden beslissing heeft overwogen, welke overwegingen onder 5.4 zijn aangehaald. Het hof maakt deze overwegingen tot de zijne.
Klachtonderdeel b)
5.2 Ook hier is het hof met de raad van oordeel dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. Het hof verwijst voor de onderbouwing daarvan naar wat de raad in de bestreden beslissing heeft overwogen, welke overwegingen onder 5.5 zijn aangehaald, en maakt ook deze overwegingen tot de zijne.
5.3 Hetgeen in hoger beroep nog (aanvullend) naar voren is gebracht, leidt niet tot een ander oordeel. Het hof verwerpt de beroepsgronden van klaagster en zal de beoordeling van de raad bekrachtigen.
5.4 Het vorenstaande voert het hof tot de slotsom dat de beslissing van de raad zal worden bekrachtigd.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 8 juni 2020, gewezen onder nummer 20-235/A/A.
Aldus gewezen door mr. A.M. van Amsterdam, voorzitter, mrs. M.P.C.J. van Bavel en H.J.P. Robers, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van der Hoorn, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2020 .
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 16 november 2020.