Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-09-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2020:176

Zaaknummer

20-434

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht grotendeels niet-ontvankelijk vanwege termijnoverschrijding. Voor het overige kennelijk ongegrond: verweerder heeft telkens de relevante stukken aan klager verstrekt.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 7 september 2020

in de zaak 20-434/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 12 juni 2020 met kenmerk Z 1069438 HH/SD, door de raad ontvangen op 12 juni 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager is op 12 februari 2013 door de politierechter te Haarlem bij verstek veroordeeld voor belaging van de heer B. Klager is veroordeeld tot een werkstraf van 150 uren en een gevangenisstraf van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren met algemene en bijzondere voorwaarden, waaronder een contactverbod.

1.2    Klager is naderhand op de hoogte geraakt van het vonnis. Door mr. K is op 18 juli 2013 (tijdig) hoger beroep ingesteld. Verweerder heeft klager vervolgens bijgestaan in het hoger beroep en in het beroep in cassatie.

1.3    Klager is op 4 september 2014 ook door het gerechtshof Amsterdam veroordeeld voor belaging van de heer B. Klager is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met algemene en bijzondere voorwaarden, waaronder een contactverbod met de heer B.

1.4    Tegen het arrest van het gerechtshof is beroep in cassatie ingesteld. Verweerder heeft op 29 december 2014 de cassatieschriftuur ingediend.

1.5    Op 1 juni 2015 heeft verweerder aan klager laten weten dat klager tot 5 juni 2015 mocht reageren op de conclusie van de procureur-generaal. Klager heeft op 11 juni 2015 een brief met zijn reactie aan verweerder gestuurd.

1.6    Op 23 juni 2015 is het beroep in cassatie van klager door de Hoge Raad niet-ontvankelijk verklaard.

1.7    Bij e-mail van 2 september 2015 heeft verweerder aan klager laten weten dat zijn brief van 11 juni 2015 niet bij de Hoge Raad is ingediend, omdat de indieningstermijn al voorbij was. In deze e-mail heeft verweerder ook laten weten dat hij klager niet verder zou bijstaan in de civiele zaak tegen de heer B.

1.8    Op 31 oktober 2019 heeft klager in een e-mail aan verweerder aangegeven dat hij een deel van het dossier in zijn strafzaak wenste te ontvangen. Op 13 november 2019 heeft klager in een e-mail aan verweerder nogmaals om zijn dossier gevraagd.

1.9    Op 13 november 2019 reageert verweerder in een e-mail aan klager:

“Op 30 oktober 2015 hebben jij en ik mijn bijstand in de strafzaak tegen jou in goed overleg met elkaar afgerond. Dit was tijdens een bespreking bij mij op kantoor. (…) Jij hebt in dat gesprek aangegeven dat je de strafzaak verder wenste te laten rusten. Ik zie mede daarom geen redenen om deze strafzaak te heropenen. Ik zal jou dus niet opnieuw een kopie van het dossier in deze strafzaak verstrekken.”

1.10    Op 29 november 2019 schrijft verweerder in een e-mail aan klager:

“Je doet (…) nogmaals een verzoek om een kopie van het dossier in de vroegere strafzaak tegen jou. (…) Ik blijf bij mijn standpunt om jou niet opnieuw een kopie van het dossier in de strafzaak tegen jou te verstrekken. Wel zend ik jou bijgaand enkele voor jou relevant stukken van het gerechtshof Amsterdam. Die stukken heb je ook al eerder van mij ontvangen. (…) Ook kun je de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 4 september 2014 opnieuw lezen.”

1.11    Op 21 januari 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.12    Verweerder heeft op 2 maart 2020 gereageerd op klagers klacht, waarbij hij de bedoelde relevante stukken als bijlage bij zijn reactie heeft gevoegd.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

1)    Verweerder heeft geweigerd een kopie van een deel van het dossier van de strafzaak van klager te verstrekken, ofschoon klager met de kopie een herziening wenst te verkrijgen bij de Hoge Raad.

2)    Verweerder heeft tijdens de behandeling van klagers strafzaak niet verzocht om niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.

3)    Verweerder heeft tijdens de behandeling van klagers strafzaak geen verzoek gedaan tot het horen van getuigen, terwijl daarover met klager overleg is geweest.

4)    Verweerder heeft geweigerd klagers reactie door te sturen aan de Hoge Raad.

5)    Verweerder heeft nagelaten een tegen klager ingesteld contactverbod aan te pakken.

6)    Verweerder heeft ondanks gefinancierde rechtsbijstand geld aangenomen.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft met betrekking tot klachtonderdeel 1 aangevoerd dat hij alle relevante (proces)stukken van de procedure bij het gerechtshof Amsterdam en van de procedure bij de Hoge Raad aan klager heeft toegezonden. Tevens heeft klager op 29 november 2019 nogmaals (een kopie van) de relevante stukken van de strafprocedure bij het gerechtshof in kopie ontvangen. Verweerder meent dat klager op zoek is naar stukken die verweerder niet tot zijn beschikking heeft.

3.2    Voor het overige komt het verweer – waar nodig – aan de orde bij de beoordeling van de klacht.

 

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter stelt voorop dat de tuchtrechter slechts oordeelt over de vraag of de beklaagde advocaat zich heeft gedragen zoals dat een behoorlijk handelend advocaat betaamt. De tuchtrechter oordeelt niet over de stellingen die zijn ingenomen in de kwestie die aan de klacht ten grondslag heeft gelegen. Dit betekent dat hetgeen over en weer naar voren is gebracht over de strafzaak en de kwestie met de heer B niet zal worden besproken.

Ad klachtonderdeel 1

4.2    Klager verwijt verweerder dat hij heeft geweigerd een kopie van een deel van het dossier in klagers strafzaak te verstrekken.

4.3    De voorzitter overweegt dat verweerder destijds (in 2015) een kopie van het dossier aan klager heeft verstrekt. Eind november 2019 heeft verweerder – na het verzoek van klager daartoe – (wederom) de meest relevante stukken verstrekt, zo blijkt uit verweerders e-mail van 29 november 2019 (zie 1.10). Ook bij zijn reactie op klagers klacht heeft verweerder de bedoelde relevante stukken (nogmaals) gevoegd (zie 1.12). De voorzitter is gelet hierop van oordeel dat de relevante stukken telkens door verweerder zijn verschaft en bovendien in het kader van de klachtprocedure nogmaals aan klager zijn verstrekt. Klagers enkele stelling dat hij de stukken niet heeft ontvangen is gelet op het voorgaande niet aannemelijk. Aan verweerder kan op dit punt geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Klachtonderdeel 1 is daarom kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdelen 2 tot en met 6

4.4    Ingevolgde het bepaalde in artikel 46g lid 1 sub a wordt een klacht door de voorzitter van de raad van discipline niet-ontvankelijk verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Op grond van het bepaalde in lid 2 van datzelfde artikel blijft na afloop van die termijn een niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten van de advocaat redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen rederlijkwijs als bekend geworden zijn aan te merken.

4.5    De voorzitter stelt vast dat de klachtonderdelen 2 tot en met 6 betrekking hebben op de periode van juli 2013 tot en met september 2015. Klager heeft zijn klacht tegen verweerder pas op 21 januari 2020 ingediend. Klager heeft zijn klacht niet binnen drie jaren na kennisneming ingediend. Van bijzondere omstandigheden om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten is niet gebleken. Klachtonderdelen 2 tot en met 6 zijn daarom niet-ontvankelijk.

Conclusie

4.6    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter klachtonderdeel 1, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren. De voorzitter verklaart klachtonderdelen 2 tot en met 6, met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a van de Advocatenwet niet-ontvankelijk.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-    klachtonderdeel 1, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond;

-    de klachtonderdelen 2 tot en met 6, met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk.

 

Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 september 2020.

 

Griffier                                                  Voorzitter