Rechtspraak
Uitspraakdatum
02-11-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2020:245
Zaaknummer
20-523/A/A
Inhoudsindicatie
Deels gegronde klacht over eigen advocaat. Verweerder heeft door tekortschietende communicatie met klager zijn zorgplicht geschonden. Hij heeft bij klager de indruk gewekt dat hij in de hoger beroepsprocedure nog steeds als klagers advocaat optrad. Indien verweerder klager niet meer als zijn cliënt zag, had van hem mogen worden verwacht zijn rol voor klager duidelijk schriftelijk vast te leggen. Berisping en kostenveroordeling.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 2 november 2020
in de zaak 20-523/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 3 juli 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 9 juli 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2019-973057 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 28 september 2020. Daarbij was verweerder aanwezig. Klager is, zoals tevoren aangekondigd, niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7 en I tot en met XI.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager was directeur van Legends Zevenbergen B.V. (hierna: Legends). Legends huurde een pand van INBEV. In april 2018 heeft INBEV een procedure in verband met een huurbetalingsachterstand aanhangig gemaakt tegen Legends. Omdat klager zich in een addendum op de huurovereenkomst ook privé aansprakelijk had gesteld voor alle schulden welke Legends jegens INBEV heeft of zou hebben, is klager ook in persoon gedagvaard. Verweerder stond Legends en klager bij in de procedure.
2.3 Op 12 april 2018 heeft verweerder Legends een voorschotnota van een bedrag van € 2.500,- gestuurd en die is door klager voldaan.
2.4 Bij vonnis van december 2018 heeft de kantonrechter de huurovereenkomst tussen INBVE en Legends ontbonden en Legends veroordeeld tot betaling van achterstallige huurpenningen aan INBEV; de vordering tegen klager in prive betreffende diens persoonlijke aansprakelijkheid is afgewezen. INBEV heeft hiertegen hoger beroep ingesteld en alsnog veroordeling van klager in prive gevorderd 2.5 Op 15 april 2019 heeft verweerder Legends een declaratie met de daarbij behorende specificatie gestuurd. Hierop staat onder meer bij honorarium een bedrag van € 3.168,- waar op een reductie is toegepast van € 1.101,89. Het te betalen bedrag is vastgesteld op € 2.499,99, waarvan het voorschot van € 2.499,99 is afgetrokken. Bij “Totaal te voldoen” staat € 0,00.
2.5 Bij WhatsApp bericht van 15 april 2019 heeft klager verweerder onder meer geschreven: “Ik heb geen mail meer gezien hoe laat ben jij morgen in den bosch”.
Verweerder heeft hierop onder meer geschreven:
“Oh sorry, ik dacht dat ik je verteld had dat het een schriftelijke zitting is, waar we dus NIET bij hoeven te zijn. Ik moet nog even nadenken over hoe we het gaan aanpakken. Morgen wordt de zaak alleen maar formeel “aangebracht”..administartief dus….”
Klager heeft verweerder hierop onder meer geschreven:
“Dus er komt ook niemand van de inbev?? Snap er niet veel meer van.”
2.6 Per ongedateerde e-mail heeft verweerder klager onder meer geschreven:
“Voor wat betreft de lopende procedure. Er geldt ook daar, net als in de vorige procedure, dat je, wil je verweer voeren, eerst een hoop griffiierechten moet betalen. Vervolgens kan je verweer voeren, maar dat zal je waarschijnlijk, behalve uitstel van een vonnis, net als vorige keer, niet veel baten. Misschien kan je nog overwegen om op zogenaamde pro deo basis te mogen procederen. Daarvoor moet je bij een juridisch loket zijn, en daar (na een aldaar gemaakte afspraak) vragen of ze mij als advocaat aan jou willen toevoegen ivm de lopende procedure. (…). Ik weet dus niet heel goed of het maken van kosten om verweer te voeren nu (nu de bedrijfsactiviteiten in tegenstelling tot de vorige procedure) nog zo zinvol is. Laat maar even weten (…) Het betaalde voorschot is in verband met de doorlopen procedure (verweer, zitting, reistijd etc) al lang en breed opgesoupeerd. Ik heb je verder ook geen kosten meer in rekening gebracht.”
2.7 Bij e-mail van 12 juni 2019 heeft klager verweerder onder meer het volgende geschreven:
“Ik heb vernomen dat mijn bijstandsuitkering is toegezegd en ik dus in aanmerking kom voor een toevoeging, dit heb ik nagevraagd zojuist bij het juridisch loket en zij zijn bereid om jou toe te voegen, zoals je hieronder aangaf.
Graag hoor ik van je wat ik voor je nog verder moet regelen. Is er al iets bekend over het lopende hoger beroep?”
2.8 Op 6 augustus 2019 heeft de behandeling van het hoger beroep plaatsgevonden bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch buiten aanwezigheid van klager en verweerder; kort daarna is arrest gewezen waarbij klager in privé is veroordeeld.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, door het tekortschieten in de communicatie over:
a) de financiële afwikkeling van het dossier van klager;
b) de hoger beroepsprocedure bij het gerechtshof.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De raad stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
Klachtonderdeel a)
5.2 Klager verwijt verweerder dat hij de voorschotfactuur van 12 april 2018 heeft voldaan, maar nooit een definitieve afrekening heeft ontvangen. Uit het klachtdossier blijkt dat, anders dan klager stelt, verweerder op 15 april 2019 een einddeclaratie aan klager heeft verzonden. Verweerder heeft ter zitting van de raad toegelicht dat hij het bedrag voor zijn honorarium van € 3.168,- heeft gematigd tot een bedrag van € 2.500,- en het door klager betaalde voorschot van € 2.500,- hiervan heeft afgetrokken. De conclusie is dat klachtonderdeel a) ongegrond is.
Klachtonderdeel b)
5.3 Klager verwijt verweerder dat hij hem niet op de hoogte heeft gesteld van de zitting in hoger beroep. Op 3 september 2019 heeft klager bericht van het gerechtshof ontvangen dat op 6 augustus 2019 de behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden. Klager wist dit niet en was daarom niet bij de zitting aanwezig.
5.4 Verweerder heeft aangevoerd dat hij klager na het opstellen van een liquidatiebesluit voor de Kamer van Koophandel heeft geïnformeerd over de kosten die gemoeid zijn met het procederen in hoger beroep en de volgens hem te verwachten uitkomst. Verweerder heeft zich niet in de procedure bij het gerechtshof gesteld. De dagvaarding voor de zitting bij het gerechtshof is niet aan hem betekend. Hij heeft klager in de hoger beroepsprocedure niet als advocaat bijgestaan. Ter zitting van de raad heeft hij toegelicht dat hij klager op de achtergrond heeft begeleid.
5.5 De raad is van oordeel dat verweerder, gelet op wat hij in het WhatsApp bericht van 15 april 2019 (zie 2.6) heeft geschreven, bij klager de indruk heeft gewekt dat hij in de hoger beroepsprocedure nog steeds als klagers advocaat optrad. Verweerder schrijft immers “we hoeven niet bij de zitting te zijn” en “ik moet nog even nadenken over hoe we het gaan aanpakken.” Ook uit de e-mail van klager van 12 juni 2019, waarin klager verwijst naar de in 2.7 genoemde e-mail met verweerder over het aanvragen van een toevoeging, volgt dat klager (nog steeds) de indruk had dat verweerder hem bijstond dan wel zou bijstaan in de hoger beroepsprocedure. Indien verweerder klager niet meer als zijn cliënt zag en hem, zoals hij stelt, op de achtergrond heeft begeleid, had van verweerder mogen worden verwacht zijn rol voor klager duidelijk schriftelijk vast te leggen. Dit geldt temeer nu klager in zijn e-mail van 12 juni 2019 meedeelt dat het Juridisch Loket bereid is verweerder als advocaat toe te voegen, vraagt wat hij verder voor verweerder moet regelen en informeert naar de stand van zaken in de hoger beroepsprocedure. Uit het klachtdossier blijkt niet dat verweerder hierop heeft gereageerd. Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat het klager niet duidelijk was dat verweerder niet meer als zijn advocaat optrad. De conclusie is dat verweerder door tekortschietende communicatie met klager zijn zorgplicht heeft geschonden. Klachtonderdeel b) is gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft door zijn wijze van communiceren over zijn rol in de hoger beroepsprocedure niet zorgvuldig gehandeld. Bij klager is de indruk ontstaan dat verweerder hem ook in de hoger beroepsprocedure als advocaat bijstond. Verweerder heeft deze indruk niet weggenomen door over zijn rol duidelijk te communiceren, deze schriftelijk vast te leggen en aan klager te bevestigen. De raad acht de maatregel van berisping in dit geval passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel a) ongegrond;
- verklaart klachtonderdeel b) gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.
Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. M. Middeldorp en A. de Groot leden, bijgestaan door mr. G. Panday als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 november 2020.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 2 november 2020
mededelingen van de griffier ter informatie:
Verzending
Deze beslissing is in afschrift gelijktijdig verzonden.