Rechtspraak
Uitspraakdatum
17-08-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2020:169
Zaaknummer
20-312
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat van de wederpartij. Verweerder heeft zich bij het opstellen van een e-mail gebaseerd op e-mailcorrespondentie tussen klager en zijn ex-echtgenote. Het staat verweerder vrij om zich tegen een tuchtrechtelijke klacht te verweren zoals hij dat noodzakelijk acht. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 17 augustus 2020
in de zaak 20-312/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 24 april 2020 met kenmerk K 19/93, door de raad diezelfde dag ontvangen, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 14.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager is met zijn ex-echtgenote verwikkeld in een geschil over hun zoon (hierna: de zoon). Klagers ex-echtgenote wil de zoon laten inenten en psychodiagnostisch laten onderzoeken. Klager is principieel tegen inentingen en hij wil niet dat de zoon psychodiagnostisch wordt onderzocht. Verweerder staat de ex-echtgenote in dit geschil bij.
1.2 Op 4 december 2018 heeft klager zijn ex-echtgenote per e-mail een bijlage gestuurd waarin klager – samengevat weergegeven – wijst op de gevaren van de farmaceutische industrie en instellingen zoals de GGD en hij opmerkt dat hij het de zoon heeft verboden om medicatie in te nemen. Volgens klager hebben deze industrie en instellingen een verdienmodel en verborgen agenda en wordt een ‘vrij’ mens door de koppeling van alle persoonlijke informatie veranderd in een gegijzeld mens.
1.3 Op 5 december 2018 heeft klager zijn ex-echtgenote per e-mail een bijlage gestuurd waarin klager herhaalt dat hij niet zal meewerken aan het onderzoekstraject voor de zoon en waarin hij wijst op het gevaar dat wordt aangedrongen op medicatie en dat zal worden gecontroleerd of de zoon zijn vaccinaties heeft gekregen. Volgens klager is de Nederlandse overheid geen democratisch instituut meer maar een dictatuur.
1.4 Op 29 mei 2019 heeft klager per e-mail het volgende aan zijn ex-echtgenote bericht:
“Mij is vanuit de spirituele dimensie geadviseerd om op te houden met het werpen van paarlen voor de zwijnen.Maar let op.
Jij wordt de moordenaar van je eigen kind!”
1.5 Op 24 juni 2019 heeft verweerder een e-mail naar klager gestuurd waarin onder meer de volgende passage (hierna: de passage) is opgenomen:
“Ik heb in de correspondentie gezien dat u Nederland beschouwt als een dictatuur, praat in termen van de farmaceutische industrie (u heeft het ook over een verdienmodel en een verborgen agenda), dat [geanonimiseerd door de raad] een gegijzeld mens kan worden, enzovoort, maar cliënte kan met die argumentatie niets aanvangen.”Verweerder heeft klager in zijn e-mail verzocht om uiterlijk 28 juni 2019 te reageren.
1.6 Op 27 juni 2019 heeft klager per e-mail onder meer het volgende aan zijn ex-echtgenote bericht:
“Dag [geanonimiseerd door de raad],Schrijf in je dagboek;
26-06-2019
Dit is de dag waarop ik door eigen toedoen mijn kind ben kwijtgeraakt.
De voorspellende boodschap dat ik [geanonimiseerd door de raad] op jonge leeftijd zal verliezen welke [geanonimiseerd door de raad] tijdens meditatie door kreeg en op zijn beurt mij doorgegeven heeft is dan toch vandaag uitgekomen.”
1.7 Op 28 juni 2019 heeft klager bij de deken een klacht over het handelen van verweerder ingediend.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder heeft in de betreffende passage loze kreten opgesomd die niet ter zake doen, waardoor klager dit heeft ervaren als een respectloze aanval op zijn integriteit;
b) Verweerder heeft gehandeld in strijd met de ethiek die een advocaat meester zou moeten zijn;
c) Verweerder heeft een poging gedaan klager weg te zetten als een onbenul en daarmee zoveel druk gezet dat klager een ondoordachte beslissing zou nemen, ook gezien de korte tijdslimiet die verweerder in zijn e-mail heeft gegeven;
d) Verweerder heeft zich onnodig grievend uitgelaten door het opnoemen van volgens verweerder overtuigingen van klager zonder bewijs en zonder onderbouwing, zodat dit enkel intimidatie als doel kan hebben;
e) Verweerder heeft een column uit de Volkskrant aangehaald als rechtvaardiging en onderbouwing van zijn verweer op de klacht. Dit is gênant en absoluut beneden peil.
2.2 De voorzitter zal hierna, waar nodig, bij de beoordeling van de klacht op de stellingen en stukken van klager ingaan.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht gemotiveerd verweer gevoerd en betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter stelt vast dat de klacht gaat over het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënte te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënte goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënte de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënte dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënte hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënte wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënte strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De voorzitter zal de klacht met inachtneming met dit uitgangspunt beoordelen.
Klachtonderdeel a)
4.2 Klachtonderdeel a) gaat over de passage in de e-mail van verweerder van 24 juni 2019 (zie 1.5). Klager vindt dat deze passage loze kreten bevat en klager heeft dat als een respectloze aanval op zijn integriteit ervaren.
4.3 De voorzitter is van oordeel dat verweerder door het opnemen van de passage in zijn e-mail van 24 juni 2019 niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Uit de e-mail van verweerder blijkt dat hij in de passage verwijst naar bewoordingen en opmerkingen die klager in zijn correspondentie met zijn verweerders cliënte heeft gebruikt. In de e-mails die klager aan zijn ex-echtgenote heeft gestuurd (zie 1.2 en 1.3) blijkt ook dat klager daarin opmerkingen heeft gemaakt over het verdienmodel en de verborgen agenda van de farmaceutische industrie en over de Nederlandse overheid die in zijn ogen een dictatuur is. Verweerder heeft in zijn e-mail over deze bewoordingen opgemerkt dat zijn cliënte daar, in het kader van de gevraagde toestemming voor inentingen en een psychodiagnostisch onderzoek voor de zoon, niets mee kan. Gelet op de context waarin verweerder de passage in zijn e-mail heeft opgenomen, is van loze kreten geen sprake. Het feit dat klager de betreffende passage, waarin dus zijn eigen woorden zijn herhaald, als een respectloze aanval op zijn integriteit ervaart, betekent niet dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klachtonderdeel a) is dan ook kennelijk ongegrond.
Klachtonderdelen b) en e)
4.4 Klachtonderdelen b) en e) gaan over de verwijzing naar een column in de Volkskrant over ‘antivaxxers’ die verweerder in zijn verweer op de klacht heeft opgenomen. Klager vindt dat dit in strijd is met de ethiek die verweerder als advocaat meester zou moeten zijn en dat de aangehaalde column gênant en absoluut beneden peil is.
4.5 De voorzitter is van oordeel dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van het feit dat hij in zijn verweer op de klacht een column in de Volkskrant heeft aangehaald. Het staat verweerder vrij om zich tegen een tuchtrechtelijke klacht te verweren zoals hij dat noodzakelijk acht. Het feit dat klager het gênant en absoluut beneden peil acht dat verweerder de column in zijn verweer heeft aangehaald en in strijd met de ethiek beschouwt, betekent niet dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klachtonderdelen b) en e) zijn dan ook kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c)
4.6 Klachtonderdeel c) gaat over de e-mail van verweerder van 24 juni 2019. Klager vindt dat verweerder hem daarin heeft weggezet als een onbenul en dat verweerder hem onder druk heeft gezet, ook gezien de korte reactietermijn.
4.7 Het is de voorzitter op grond van de inhoud van de e-mail van 24 juni 2019 niet gebleken dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. In de e-mail heeft verweerder het standpunt van klager ten opzichte van inentingen en een psychodiagnostisch onderzoek weergegeven naar aanleiding van de tussen klager en zijn ex-echtgenote gewisselde e-mails. Verweerder heeft zich daarbij gehouden aan de feiten. Dat klager zich daardoor voelt weggezet als een onbenul en onder druk voelt gezet, betekent niet dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De korte reactietermijn heeft te maken met de aard van het geschil tussen klager en zijn ex-echtgenote, zoals verweerder heeft toegelicht. Verweerder heeft klager gevraagd uiterlijk 28 juni 2019, vier dagen na verzending van de e-mail, te reageren. Klager heeft op 27 juni 2019, binnen de reactietermijn, een e-mail naar zijn ex-echtgenote gestuurd. In zijn e-mail heeft klager niet opgemerkt dat hij zich door de korte reactietermijn door verweerder onder druk gezet voelde om een beslissing te nemen. Als klager meer tijd had gewild om te reageren, had klager dat aan verweerder kenbaar kunnen maken. Uit de stukken blijkt niet dat klager dit heeft gedaan. Omdat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt treft, is klachtonderdeel c) ook kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel d)
4.8 Klachtonderdeel d) gaat over inhoud van de e-mail van verweerder van 24 juni 2019. Klager vindt dat verweerder zich daarin onnodig grievend over hem heeft uitgelaten door het opnoemen van overtuigingen die volgens verweerder van klager zijn zonder bewijs en zonder onderbouwing. Volgens klager kan dit enkel intimidatie als doel hebben.
4.9 De voorzitter is op grond van de dossierstukken van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dat de overtuigingen die verweerder in zijn e-mail heeft opgenomen de overtuigingen van klager zijn, blijkt uit de door verweerder overgelegde e-mails van klager aan zijn ex-echtgenote (zie 1.2 en 1.3). Verweerder heeft zich bij het opstellen van zijn e-mail van 24 juni 2019 dus gebaseerd op het feit dat klager bepaalde overtuigingen heeft ten aanzien van inentingen en psychodiagnostisch onderzoek. Van onnodig grievende opmerkingen is dan ook geen sprake. Van intimidatie evenmin. Klachtonderdeel d) is daarom kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.E. Zweers, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2020.
Griffier Voorzitter