Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-08-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2020:175

Zaaknummer

20-427

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. Hetgeen verweerder heeft geschreven en gezegd, acht de voorzitter niet onnodig grievend. Klacht verder onvoldoende onderbouwd.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 24 augustus 2020

in de zaak 20-427/AL/GLD

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 8 juni 2020 met kenmerk K 19/143, door de raad ontvangen op 8 juni 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 11.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klaagster is verwikkeld (geweest) in een echtscheidingsprocedure. De wederpartij van klaagster wordt bijgestaan door verweerder.

1.2    Op 13 december 2018 heeft de rechtbank Gelderland de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. 

1.3    Op 12 februari 2019 heeft verweerder namens zijn cliënt een beroepschrift ingediend bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. In het beroepschrift staat onder meer:

“11. Volgens de man heeft de vrouw vanaf het begin niet de intentie gehad een duurzame relatie aan te gaan. Volgens de man is er vanuit het standpunt van de vrouw gezien slechts sprake van een schijnhuwelijk. Hoewel er een zoon geboren is tijdens het huwelijk, was het slechts de bedoeling van de vrouw een kind te hebben om haar verblijfsstatus zeker te stellen. De man wenste daadwerkelijk een gezin te stichten, maar nadat de zoon was geboren, weigerde zij verder ieder seksueel contact en werd de man feitelijk verstoten. Mocht de vrouw in de onderhavige procedure een beroep doen op de bruidsgave dan is de man van oordeel dat op grond van het Iraanse recht dat verzoek dient te worden afgewezen. De vrouw heeft het echtscheidingsverzoek ingediend, terwijl de bruidsgave mede bedoeld is de man te weerhouden te gaan scheiden. Nog afgezien van het feit dat de vrouw het echtscheidingsverzoek heeft ingediend, is er geen sprake geweest van consummatie van het huwelijk. Bovendien meent de man dat er sprake is van een schijnhuwelijk. De vrouw heeft zich nooit gedragen als een goed echtgenote in de zin van het Iraanse recht, zodat zij geen recht op de bruidsgave.”

1.4    Op 4 juli 2019 heeft er een mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden.

1.5    Op 19 november 2019 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft zich zowel in zijn beroepschrift als tijdens de mondelinge behandeling onnodig grievend over klaagster uitgelaten.

b)    Verweerder heeft tegen zijn cliënt gezegd dat de advocaat van klaagster waardeloos is en dat klaagster daarom geen cent zou krijgen.

2.2    Klaagster stelt ter toelichting dat verweerder tijdens de mondelinge behandeling – naast de in het beroepschrift opgenomen bewoordingen – heeft gezegd dat klaagster de ex-man heeft belazerd en zwartgemaakt. Dit werd volgens klaagster niet namens de ex-man gezegd.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft met betrekking tot klachtonderdeel a aangevoerd dat het alleszins mogelijk is dat hij tijdens de mondelinge behandeling gedeelten uit het beroepschrift al dan niet woordelijk heeft herhaald. Verweerder heeft in het beroepschrift en tijdens de mondelinge behandeling echter geen persoonlijk standpunt weergegeven, maar alleen de mening en de gevoelens van zijn cliënt.

3.2    Met betrekking tot klachtonderdeel b heeft verweerder aangevoerd dat de gesprekken met zijn cliënt hebben plaatsgevonden in de beslotenheid van verweerders kantoor. Klaagster kan daarover geen klacht indienen, ook al zou hetgeen zij stelt letterlijk zo gezegd zijn.

 

4    BEOORDELING

4.1    Allereerst stelt de voorzitter vast het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat 1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, 2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel 3) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder redelijk doel. Daarbij moet een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden. Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedure een grote rol kunnen spelen. De voorzitter zal het optreden van verweerder aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Ad klachtonderdeel a

4.2    Klaagster verwijt verweerder dat hij zich in het beroepschrift en tijdens de mondelinge behandeling onnodig grievend over klaagster heeft uitgelaten, met name door de in 1.3 genoemde (onderstreepte) bewoordingen.

4.3    De voorzitter overweegt dat klaagster lijkt te miskennen dat verweerder optreedt voor de wederpartij en gehouden is zich partijdig op te stellen. Juist in een kwestie waarin het gaat over een echtscheiding kunnen over en weer standpunten worden ingenomen en verwijten worden gemaakt die bij de andere partij onaangenaam overkomen. Klaagster heeft het optreden van verweerder (kennelijk) als onaangenaam ervaren, maar niet kan worden vastgesteld dat verweerder daarmee klaagsters belangen nodeloos of op ontoelaatbare wijze heeft geschaad. Hetgeen verweerder heeft geschreven en gezegd, acht de voorzitter niet onnodig grievend.

4.4    Voor zover klaagster stelt dat verweerder tijdens de mondelinge behandeling het een en ander niet namens de ex-man heeft aangevoerd, geldt dat dit niet is gebleken en door klaagster niet is onderbouwd.

4.5    De voorzitter zal klachtonderdeel a daarom kennelijk ongegrond verklaren.

Ad klachtonderdeel b

4.6    Verweerder stelt dat klaagster niet kan klagen over de uitlatingen die hij heeft gedaan in gesprekken met zijn cliënt op kantoor. De voorzitter passeert het verweer van verweerder, omdat klaagster door het (door haar gestelde) handelen van verweerder rechtstreeks in haar belang kan worden getroffen. Zoals hiervoor overwogen dient een advocaat in familiekwesties te waken voor onnodige polarisatie tussen ex-echtelieden en mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht. Het (vermeende) handelen van verweerder dient aan de hand van die maatstaf te worden beoordeeld. Klaagster is daarom ontvankelijk in haar klacht.

4.7    De voorzitter overweegt dat de bewijslast voor de juistheid van de klacht op klaagster rust. Dat betekent in dit geval dat klaagster allereerst dient aan te tonen dat verweerder de door klaagster genoemde uitspraken heeft gedaan. Door klaagster is dit echter op geen enkele wijze onderbouwd. De voorzitter zal klachtonderdeel b daarom kennelijk ongegrond verklaren.

Conclusie

4.8    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. A.H.M. Dölle, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2020.

 

Griffier                                                     Voorzitter