Rechtspraak
Uitspraakdatum
07-09-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2020:168
Zaaknummer
20-311
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat kennelijk ongegrond. De moeizame executie van het vonnis is niet aan verweerder te wijten. Van verkeerde advisering door verweerder is niet gebleken. Ook geen sprake van het tekort schieten in de communicatie.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 7 september 2020
in de zaak 20-311/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 24 april 2020 met kenmerk K18/181, door de raad ontvangen op 24 april 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 23.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klaagster is met haar dochter verwikkeld geweest in een geschil over een aanzienlijk geldbedrag. Klaagster werd hierin bijgestaan door verweerder. Bij vonnis van 16 november 2016 is klaagster door de rechtbank Gelderland in het gelijk gesteld.
1.2 Omdat betaling uitbleef is in december 2016 besloten om de deurwaarder de executie te laten uitvoeren. De executie verliep moeizaam: de dochter stond onder bewind en er was sprake van een zeer beperkte liquide situatie.
1.3 Begin 2018 is een afspraak tussen de deurwaarder en de bewindvoerder van de dochter tot stand gekomen op basis waarvan maandelijks een bedrag van
€ 150,- op de schuld zou worden afgelost. Verweerder schrijft in een e-mail van 26 februari 2018, op de vraag van klaagster wat zijn gedachten over het voorstel zijn, het volgende:
“Het bedrag is beperkt en daardoor duurt het lang voordat alles is betaald. Aan de andere kant komt er nu wel een betaling op gang en daarmee heb je meer zekerheid dan wachten op een groot bedrag ineens. Ik zou het aanpakken, tot het moment dat [G] ‘ineens’ veel te besteden heeft.”
1.4 Klaagster heeft het voorstel uiteindelijk niet geaccepteerd. Er is opdracht gegeven voor het leggen van derdenbeslag. Deze beslagen troffen geen doel.
1.5 Eind oktober 2018 heeft klaagster een klacht ingediend tegen de deurwaarder.
1.6 Bij e-mail van 1 november 2018 heeft verweerder zich teruggetrokken, omdat – zo blijkt uit zijn e-mail aan klaagster – hij ziet dat zij twijfelt aan zijn integriteit.
1.7 Ook de deurwaarder heeft in november 2018 zijn werkzaamheden beëindigd.
1.8 Vanaf 2015 werd het klaagster duidelijk dat haar e-mailaccount door iemand anders werd bediend. Verweerder heeft lopende de executie van het vonnis van 16 november 2016 deze zaak met betrekking tot computervredebreuk op basis van urenvergoeding op zich genomen, omdat geen toevoeging werd verleend. Deze zaak is op 15 februari 2018 na gezamenlijk overleg met klaagster beëindigd.
1.9 Op 17 december 2018 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
1.10 Op 26 februari 2019 heeft klaagster, in het kader van de interne klachtenbehandeling, een gesprek gevoerd met de klachtenfunctionaris van het kantoor van verweerder. Op 3 april 2019 heeft klaagster een gesprek gevoerd met verweerder.
1.11 Op 21 januari 2020 is er een bemiddelingsgesprek geweest tussen partijen.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder heeft zich onvoldoende ingespannen in de executiefase: hij heeft misbruik gemaakt van klaagsters vertrouwen, haar verkeerd geadviseerd en mogelijk aangestuurd op een verkeerde beslissing. Als verweerder deugdelijk had gecommuniceerd en geadviseerd had klaagster nog steeds een maandelijkse aflossing van € 150,- ontvangen.
b) Verweerder heeft zich onvoldoende ingespannen om de kwestie van de computervredebreuk op te lossen.
c) Verweerder is tekort geschoten in de communicatie met klaagster.
2.2 Klaagster stelt verweerder verantwoordelijk voor de ontstane kosten en wenst alsnog antwoord te krijgen op haar vragen.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter stelt vast dat klaagster klaagt over haar eigen advocaat. De tuchtrechter toetst de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang, rekening houdend met de vrijheid die de advocaat dient te hebben met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor een advocaat bij de behandeling komt te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De voorzitter zal het handelen van verweerder aan deze norm toetsen.
4.2 De voorzitter stelt verder voorop dat de tuchtrechter slechts oordeelt over de vraag of de beklaagde advocaat zich heeft gedragen zoals dat een behoorlijk handelend advocaat betaamt. De tuchtrechter oordeelt niet over de kwestie die aan de klacht ten grondslag heeft gelegen. Dat betekent dat hetgeen over en weer naar voren is gebracht over het handelen van de deurwaarder niet zal worden besproken.
Ad klachtonderdelen a) en c)
4.3 Nu beide klachtonderdelen betrekking hebben op het handelen van verweerder tijdens de executiefase, zal de voorzitter deze onderdelen gezamenlijk behandelen.
4.4 De voorzitter overweegt dat de moeizame executie van het vonnis niet aan verweerder verweten kan worden, maar het gevolg is van omstandigheden die buiten de macht van verweerder liggen. Op dat punt kan hem dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.
4.5 Op enig moment is een (voorlopige) afspraak gemaakt tussen de deurwaarder en de bewindvoerder voor een maandelijkse aflossing van € 150,-. Verweerder heeft klaagster geadviseerd het voorstel te aanvaarden, zo blijkt uit zijn e-mail van 26 februari 2018. Het voorstel is uiteindelijk echter niet door klaagster aanvaard. Partijen verschillen van mening over waarom deze regeling niet is doorgezet. Dat verweerder klaagster verkeerd heeft geadviseerd en (wellicht) heeft aangestuurd op een verkeerde beslissing is door klaagster niet (verder) onderbouwd en kan dan ook niet worden vastgesteld. De voorzitter kan de juistheid van klaagsters stelling dan ook niet vaststellen.
4.6 Het is de voorzitter dan ook niet gebleken dat verweerder op dit punt tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klachtonderdeel a is daarom kennelijk ongegrond.
4.7 Klaagster vindt verder dat verweerder tekort is geschoten in de communicatie. De voorzitter oordeelt dat aan verweerder op dit punt geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De voorzitter overweegt dat tussen klaagster en verweerder veelvuldig contact is geweest per e-mail. Ook hebben er meerdere uitgebreide gesprekken plaatsgevonden. Veel van klaagsters vragen gingen over de activiteiten en resultaten van de deurwaarder. Verweerder heeft deze vragen voorgelegd aan de deurwaarder en de antwoorden heeft hij doorgestuurd aan klaagster. Voor zover klaagster stelt dat verweerder vragen of e-mails niet heeft doorgestuurd naar de deurwaarder, geldt dat dit door verweerder uitdrukkelijk is betwist en door klaagster niet verder onderbouwd. De juistheid van die stelling is dan ook geenszins gebleken.
4.8 De antwoorden van de deurwaarder waren voor klaagster kennelijk niet bevredigend, waardoor zij vragen bleef herhalen. Dat verweerder niet op elke e-mail dezelfde of de volgende dag heeft gereageerd, maakt niet dat hem een verwijt gemaakt kan worden. Datzelfde geldt voor het feit dat verweerder niet altijd alle antwoorden had; een (groot) deel van klaagster vragen waren gericht aan de deurwaarder. Verweerder heeft meermalen aan klaagster duidelijk gemaakt, althans geprobeerd duidelijk te maken dat de moeizame executie niet het gevolg was van een gebrek aan bevlogenheid of betrokkenheid aan zijn kant. Dat verweerder tekort is geschoten in de communicatie is de voorzitter dan ook niet gebleken. De voorzitter merkt hierbij ten overvloede nog op dat verweerder heeft geconstateerd dat de ervaring van klaagster kennelijk is dat hij niet goed heeft gecommuniceerd en dat hij daarvoor – bij herhaling - zijn excuses heeft aangeboden.
4.9 Voor zover klaagster stelt dat verweerder niet telefonisch met haar in gesprek wilde, geldt dat dit door verweerder uitdrukkelijk is betwist en door klaagster niet verder onderbouwd. De juistheid van die stelling is dan ook geenszins gebleken.
4.10 Van het feit dat verweerder in de klachtenprocedure vragen van klaagster onbeantwoord heeft gelaten, kan hem geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. De klachtenprocedure is niet bedoeld om antwoorden te geven op vragen van klaagster, maar is gericht op het al dan niet klachtwaardig handelen van de betreffende advocaat.
4.11 De vraag of klaagster veelvuldig contact heeft gehad met de deurwaarder is verder niet relevant voor de vraag of verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
4.12 Het is de voorzitter dan ook niet gebleken dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Ook klachtonderdeel c is daarom kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdeel b)
4.13 De voorzitter overweegt dat de bewijslast voor de juistheid van de klacht op klaagster rust. Dat betekent in dit geval dat klaagster dient aan te tonen dat verweerder zich onvoldoende heeft ingespannen en dat hij veel eerder had moeten beseffen dat het resetten van het e-mailaccount niet mogelijk was. De voorzitter kan op grond van het dossier niet vaststellen dat verweerder dit veel eerder had moeten beseffen. Dat verweerder zich in deze zaak onvoldoende heeft ingespannen, is de voorzitter niet gebleken.
4.14 Het vermoeden van klaagster dat verweerder met de uren die hij in deze (betalende) zaak heeft geschreven de vele uren die hij aan de toevoegingszaak heeft besteed wilde compenseren, is op geen enkele wijze door klaagster onderbouwd.
4.15 Het is de voorzitter dan ook niet gebleken dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Ook klachtonderdeel b is daarom kennelijk ongegrond.
Conclusie
4.16 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 september 2020.
Griffier Voorzitter