Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-09-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2020:178

Zaaknummer

20-441

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat van de wederpartij. Niet gebleken dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld ten aanzien van de inbeslagneming en de aankondiging van de executieverkoop van de collectie automobilia waarop pandrecht van klager rust. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 28 september 2020

in de zaak 20-441/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

 

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 15 juni 2020 met kenmerk Z 1010192 HH/SD, door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager en zijn zus hebben beiden een gelijk deel aan pandrecht op een grote verzameling automobilia van hun vader (hierna: de vader). Dit pandrecht dient als zekerheid voor een uitgestelde geldschenking door hun vader aan klager en zijn zus. De notariële akten van geldschenking zijn verleden op 27 september 2006 en 11 april 2007.

1.2    Op verzoek van de zus van klager zijn bij exploot van 9 september 2015 de grossen van de notariële akten van geldschenking aan de vader betekend.

1.3    Op enig moment heeft de vader zijn collectie automobilia aan een derde verkocht, waarbij het pandrecht is geëerbiedigd.

1.4    Sinds 2019 zit de vader in de wettelijke schuldsanering natuurlijke personen.

1.5    Klager en de vader wonen op hetzelfde woonadres.

1.6    De zus van klager stelt een aanzienlijke vordering op de vader te hebben vanwege een geldschenking en achterstallige kinderalimentatie. Verweerder treedt hierin op namens de zus van klager.

1.7    Op 23 april 2019 heeft klager aan de deurwaarder een e-mail gestuurd waarin hij – kort gezegd – heeft vermeld dat hij op verzoek van de bewindvoerder van de vader met de eigenaar van de collectie automobilia heeft afgesproken om zijn deel van de verpande zaken in natura te ontvangen in plaats van in geld en dat hij niet zal meewerken aan een executoriale verkoop. Ook heeft klager in deze e-mail voorgesteld dat zijn zus (de cliënte van verweerder) contact opneemt met hem, de eigenaar van de collectie automobilia of met de vader om wederzijds af te stemmen welke goederen op de lijst, tot een maximum van de helft van de getaxeerde waarde, aan haar geleverd worden.

1.8    Op 9 juli 2019 heeft de deurwaarder op verzoek van de zus van klager het deel van de collectie automobilia waarop het pandrecht van klager rust executoriaal in beslag genomen en onder het pandrecht van de zus van klager gebracht om de gehele collectie executoriaal te kunnen verkopen.

1.9    Verweerder heeft klager en de vader bij brieven van 9 juli 2019 geïnformeerd over de executoriaal in beslag genomen collectie automobilia en over de mogelijkheden.

1.10    Op 23 juli 2019 heeft klager per e-mail op de brief van verweerder van 9 juli 2019 gereageerd. In zijn e-mail heeft klager verweerder onder meer gesommeerd om de collectie automobilia terug te brengen zodat zijn vuistpand weer wordt hersteld. Verder heeft klager voorgesteld dat hij en de cliënte van verweerder onder leiding van een bemiddelaar met elkaar gaan praten over de verkoop van het deel van de collectie automobilia dat de cliënte van verweerder toekomt.

1.11    Op 1 augustus 2019 heeft verweerder gereageerd op de e-mail van klager van 23 juli 2019. In zijn reactie heeft verweerder onder meer geweigerd om aan de sommatie te voldoen. Ook heeft verweerder een aantal voorwaarden gesteld waaronder een bespreking tussen klager en zijn cliënte kan plaatsvinden.

1.12    Bij e-mail van 13 augustus 2019 heeft klager onder meer aan verweerder bericht dat hij niets ziet in een discussie tussen advocaten waar hij en zijn zus bij mogen zitten. Ook heeft klager in deze e-mail – samengevat – vermeld dat als het niet mogelijk is om met zijn zus samen te gaan zitten met een onafhankelijke scheidsrechter en de zaak te verdelen, er maar executoriaal verkocht moet worden.

1.13    Op 23 augustus 2019 heeft verweerder op de e-mail van klager van 13 augustus 2019 gereageerd. Hierin heeft verweerder klager onder meer uitgenodigd om voor 1 september 2019 met een concreter voorstel te komen of in te stemmen met een van door hem eerder gedane voorstellen of een variant daarop, bij gebreke waarvan aan de deurwaarder de opdracht zal worden gegeven om de executoriale verkoop in gang te zetten.

1.14    Op 19 september 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.15    Bij exploot van 30 september 2019 is aan klager aangezegd dat de executieveiling zal plaatsvinden op 1 november 2019 om 10.00 uur. Daarbij is ook het adres vermeld waar  de executieveiling zal plaatsvinden.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft op 9 juli 2019 opdracht gegeven aan een deurwaarder om zaken die onder het pandrecht van klager berusten aan dat pandrecht te onttrekken om deze zaken onder het vuistpandrecht van zijn cliënte (de zus van klager) te brengen, zodat zijn cliënte tot executoriale verkoop van de zaken kan overgaan;

b)    Verweerder heeft nagelaten inhoudelijk te reageren op de correspondentie van klager;

c)    Verweerder heeft nagelaten klager te informeren over de plannen met betrekking tot de executieveiling;

d)    Verweerder heeft door de wijze van adverteren van de executieveiling de financiële belangen van klager verkwanseld.

2.2    De voorzitter zal hierna, waar nodig, bij de beoordeling op de stellingen en stukken van klager ingaan.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd en betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

3.2    De raad zal hierna, waar nodig, bij de beoordeling op het verweer ingaan.

 

4    BEOORDELING

4.1    De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerder als advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat die advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënte te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënte goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënte de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënte wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënte strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Klachtonderdeel a)

4.2    Klachtonderdeel a) gaat over de opdracht die verweerder op 9 juli 2019 aan de deurwaarder heeft gegeven om zaken die onder het pandrecht van klager berusten aan dat pandrecht te onttrekken om deze zaken onder het vuistpandrecht van zijn cliënte (de zus van klager) te brengen, zodat zijn cliënte tot executoriale verkoop van de zaken kan overgaan.

4.3    Klager vindt dat verweerder onrechtmatig heeft gehandeld, omdat het pandrecht alleen gevestigd is voor de geldschenking zoals vastgelegd in de notariële akte van 27 september 2006. Verder wijst klager naar de inhoud van zijn e-mail van 23 april 2019 aan de deurwaarder en naar het schrijven van de advocaat van zijn vader aan verweerder van 23 juli 2019. Verweerder heeft betwist dat hij klachtwaardig heeft gehandeld door op 9 juli 2019 opdracht aan de deurwaarder te geven de zaken die onder het pandrecht van klager berusten in beslag te nemen ten behoeve van de door zijn cliënte voorgenomen executoriale verkoop.

4.4    De voorzitter is op grond van de dossierstukken van oordeel dat verweerder niet onrechtmatig en dus ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Met de opdracht tot inbeslagneming van de collectie automobilia heeft verweerder een geoorloofd middel ingezet om de belangen van zijn cliënte te behartigen waarbij niet is gebleken dat de belangen van klager onnodig of onevenredig zijn geschaad zonder redelijk doel. Met de inbeslagname heeft verweerder dan ook binnen de grenzen van de hem toekomende vrijheid de rechten van zijn cliënte veiliggesteld. Bovendien blijkt uit de diverse e-mails die verweerder in de periode van 9 juli 2019 tot en met 30 augustus 2019 aan klager heeft gestuurd dat verweerder steeds oog heeft gehouden voor de rechten van klager als mede-pandhouder. Omdat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, is klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b)

4.5    Klachtonderdeel b) gaat over de correspondentie die klager aan verweerder heeft gericht, maar waarop verweerder volgens klager heeft nagelaten te reageren.

4.6    Uit de klacht blijkt dat het klager hierbij gaat om zijn e-mail van 23 april 2019 (zie 1.7) waarin klager een voorstel heeft gedaan over de levering van goederen op de lijst aan de cliënte van verweerder en op welk voorstel verweerder volgens klager niet heeft gereageerd.

4.7    De voorzitter stelt op grond van de dossierstukken vast dat verweerder bij brieven van      1 en 23 augustus 2019 uitvoerig is ingegaan op het voorstel dat klager in zijn e-mails aan verweerder heeft vermeld. Er is dan ook geen sprake van dat verweerder heeft nagelaten inhoudelijk te reageren op de correspondentie van klager. Dat verweerder namens en in het belang van zijn cliënte niet akkoord heeft kunnen gaan met het voorstel van klager betekent niet dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld. Omdat verweerder tuchtrechtelijk geen verwijt kan worden gemaakt, is klachtonderdeel b) ook kennelijk ongegrond.

Klachtonderdelen c) en d)

4.8    Klachtonderdelen c) en d) gaan over de executieveiling en lenen zich daarom voor een gezamenlijke beoordeling.

4.9    Met klachtonderdeel c) heeft klager gesteld dat verweerder heeft nagelaten hem te informeren over de plannen voor de executieveiling. Klachtonderdeel d) gaat over de wijze van adverteren van de executieveiling waardoor verweerder de financiële belangen van klager heeft verkwanseld, aldus klager.

4.10    De voorzitter is op grond van de dossierstukken van oordeel dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Hoewel verweerder namens zijn cliënte aan de deurwaarder opdracht heeft gegeven tot de executieverkoop van de in beslag genomen collectie automobilia is uit de stukken niet gebleken dat verweerder verder enige bemoeienis heeft gehad met de wijze waarop de deurwaarder vervolgens  informatie over de executieverkoop aan klager heeft verstrekt en de wijze waarop de deurwaarder de executieverkoop heeft geadverteerd. Voor wat betreft de informatie over de plannen voor een executieveiling had klager redelijkerwijs uit de berichten van verweerder kunnen afleiden dat een executieverkoop op de planning stond, waar klager zelf ook over schrijft in zijn e-mail van 13 augustus 2019 (zie 1.12). In zijn schrijven van 23 augustus 2019 heeft verweerder, net als in zijn eerdere berichten aan klager, aan de mogelijkheid van een executieverkoop gerefereerd (zie 1.13). Verdere informatie over de feitelijke executieverkoop heeft klager van de deurwaarder gekregen via het exploot van 30 september 2019 (zie 1.15). Als klager meer of andere informatie over de gang van zaken rondom een executieverkoop had willen hebben, had het op de weg van klager gelegen om contact op te nemen met de deurwaarder. Verder is niet is gebleken dat verweerder betrokken is geweest bij de wijze waarop de deurwaarder een advertentie over de executieverkoop in de krant heeft geplaatst. Van het verkwanselen van de financiële belangen van klager door verweerder kan dan ook geen sprake zijn. Nu van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen niet is gebleken, zijn klachtonderdelen c) en d) kennelijk ongegrond.

Conclusie

4.11    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 september 2020.

 

Griffier                                                                       Voorzitter