Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-11-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2020:247

Zaaknummer

20-570/A/A

Inhoudsindicatie

Gegronde klacht over eigen advocaat. Verweerder is over het aantal te declareren uren onvoldoende transparant geweest. Verder heeft hij door kort voor de hoorzitting klager wederom te vragen om in te stemmen met de voorgelegde declaratienota, terwijl klager daar zijn kritische kanttekeningen bij had geplaatst, onzorgvuldig gecommuniceerd. Klager heeft hierdoor niet in vrijheid kunnen beslissen. Waarschuwing en kostenveroordeling.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 2 november 2020

in de zaak 20-570/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 20 maart 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 24 juli 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1103283/EJH/YH van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 28 september 2020. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8. Ook heeft de raad kennisgenomen van een e-mail met bijlage van verweerder van 28 september 2020 en een e-mail van klager van 29 september 2020.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Klager heeft verweerder benaderd in verband met een bezwaarprocedure tegen een beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekering over een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.  

2.3    Verweerder heeft bij e-mail van 20 augustus 2019 klager onder meer het volgende geschreven:

“Het bezwaarschrift neem ik voor u in behandeling. (…)

Als uitgangspunt voor het opstellen van de bezwaargronden geldt met name hetgeen wij bespraken:

-uw medewerking;

-geen Arag-urenlimiet maar slechts een uren indicatie;

-overeenstemming over het uurtarief.”

2.4    Klager had een rechtsbijstandverzekering bij ARAG. Bij e-mail van 23 augustus 2019 heeft ARAG aan verweerder onder meer het volgende geschreven:

“Hierbij, alsnog akkoord voor verrichten van uw werkzaamheden tegen het door u opgegeven uurtarief. Daarbij gaan wij dan uit van een urenbesteding van circa 8 uren. Mocht het (toch) noodzakelijk zijn om meer tijd te besteden vernemen wij dat dan graag op voorhand van u. Over de limietsom ter grootte van € 6.000.-- inclusief BTW hebben wij u reeds geïnformeerd.”

2.5    Verweerder heeft bij e-mail van 29 november 2019 klager onder meer het volgende geschreven:

”Onderstaand treft u een kopie van de e-mail van de ARAG 31 oktober jl.

In reactie hierop wilde ik het bezwaarschrift toezenden, en hen informeren over de aanstaande  hoorzitting van 18 december aanstaande.

Voorts wilde ik onder uw rechtsbijstandspolis de werkzaamheden (inmiddels immers ruim meer dan 8 uur) factureren.

Zie de (gemodereerde) concept-nota in de bijlage. (…).

Voordat ik de nota definitief opmaak en aan de ARAG verstuur ontvang ik graag daarvoor van u met een korte bevestigende reply e-mail uw akkoord.”

2.6    Verweerder heeft in een concept-declaratie van 26 november 2019 14,2 uur en een uurtarief van € 219,- met een toepassingsfactor van 1,25 vermeld.

2.7    Bij e-mail van 2 december 2019 heeft klager onder meer geschreven:

“-daarnaast heeft u het met mij gehad over het aantal uren dat u nodig zou hebben voor het opstellen van het bezwaarschrift, u had een inschattig van 8 uur gemaakt. Arag heeft dit in een mail aan u bevestigd met de kanttekening dat bij overschrijding van het aantal uren er ruggespraak gehouden zou worden. (…)

De concept declaratie is gebaseerd op een totaal uren van 14.2 uren en is met 6.2 uren ruim overschreden zonder dat hierover enig vorm van (voor)overleg is geweest. (…)

Gezien uw kennis over het totale budget van € 6.000,00 en welke zaken hieruit betaalde zou moeten worden, ga ik ervan uit dat u mij in een mogelijke beroepsprocedure voor het resterende budget van € 1.296,43 bijstaat.”

2.8    Bij e-mail van 10 december 2019 heeft verweerder klager onder meer het volgende geschreven:

“Op 29 november zond ik u bijgaande concept-nota.

U zult begrijpen dat ik voorafgaande aan de mondelinge behandeling duidelijkheid wil met betrekking tot de vergoeding van de werkzaamheden.

Ik wil daarom uiterlijk vandaag met uw akkoord wel de definitieve nota ad circa  4.000 Euro (14,2 uur houdende tevens een voorzichtige inschatting van de slotwerkzaamheden) toe kunnen sturen.

Ik verwacht dat de kosten verbonden aan een beroepsprocedure (inclusief hoorzitting) bij de Rechtbank neer zullen komen op een vergelijkbaar bedrag (gebaseerd op een urenbelasting van 14-16 uur maximaal), te vermeerderen met medische verschotten (advies medisch adviseur/behandelende sector en griffiekosten).”

2.9    Bij e-mail van 10 december 2019 heeft klager aan verweerder onder meer het volgende geschreven:

“Zojuist telefonisch contact gehad met [de heer B] van Arag en hij verzekerde mij dat het totale budget van € 6.000,00 voor de bezwaar/beroepsprocedure ongewijzigd beschikbaar is.

Hierbij mijn akkoord voor de € 4.000,00 voor de huidige bezwaarprocedure en de komende hoorzitting.”

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij:  

a)    de gemaakte afspraken over het aantal te declareren uren fors heeft overschreden en vervolgens declaraties aan klager gestuurd zonder voorafgaand overleg over het meerdere;

b)    klager onder druk heeft gezet om akkoord te gaan met de declaratie. 

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    De raad stelt voorop dat, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij die beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

Klachtonderdeel a)

5.2    De raad stelt voorop dat communicatie met cliënten een essentieel onderdeel is van de zorgplicht van de advocaat. Uit de in 2.3 genoemde e-mail volgt dat verweerder en klager een urenindicatie hebben afgesproken. ARAG heeft verweerder op 23 augustus 2020 bericht dat zij uitgaat van een urenbesteding van circa acht uren en dat verweerder het op voorhand moet melden indien hij meer tijd besteedt. Verweerder heeft ter zitting van de raad verklaard dit niet te hebben gemeld. Op 29 november 2019 heeft verweerder klager bericht dat hij inmiddels ruim meer dan acht uur aan werkzaamheden heeft verricht. Uit het dossier, waaronder de nagekomen stukken, blijkt niet dat verweerder vóór 29 november 2019 met klager heeft gecommuniceerd over overschrijding van het aantal uren. In het licht van de toezegging van ARAG voor acht uur en het uitdrukkelijke verzoek om een vermoede tijdsbesteding van meer dan acht uren vooraf te melden, had het op de weg van verweerder gelegen om ter voorkoming van misverstanden deze informatie eerder dan 29 november 2019 schriftelijk aan klager te communiceren. Door dit na te laten is verweerder ten aanzien van het aantal te declareren uren onvoldoende transparant geweest. De conclusie is dat verweerder door tekortschietende communicatie met klager zijn zorgplicht heeft geschonden. Klachtonderdeel a) is gegrond.

Klachtonderdeel b)

5.3    Klager heeft aangevoerd dat hij zich onder druk gezet voelde om akkoord te gaan met de declaratienota, omdat hij, gezien de hoorzitting, niet het risico wilde lopen dat verweerder zijn bijstand zou staken.

5.4    Klager heeft zich in zijn e-mail aan verweerder van 2 december 2019 beklaagd over de overschrijding van het aantal uren en verweerder erop gewezen dat hierover geen overleg heeft plaatsgevonden. Verweerder is zijn e-mail van 10 december 2019 hierop niet ingegaan en heeft klager meegedeeld dat hij voorafgaand aan de hoorzitting (van 18 december 2019) duidelijkheid wilde hebben met betrekking tot de vergoeding van de werkzaamheden en daarom dezelfde dag de definitieve nota met het akkoord van klager wilde opsturen. De raad acht deze wijze van communiceren van verweerder onzorgvuldig en acht hiertoe het volgende van belang. Anders dan verweerder stelt, ontbrak de noodzaak om vóór de hoorzitting van 18 december 2019 duidelijkheid te willen hebben over de vergoeding van zijn werkzaamheden. ARAG was immers al op 20 augustus 2019 akkoord gegaan met het verrichten van werkzaamheden door verweerder tegen het door hem opgegeven tarief. Door kort voor de hoorzitting klager wederom te vragen om in te stemmen met de voorgelegde declaratienota, terwijl klager daar zijn kritische kanttekeningen bij had geplaatst, kan niet worden gezegd dat klager in vrijheid heeft kunnen beslissen. Hierbij neemt de raad in aanmerking het belang van klager om bij de hoorzitting van 18 december 2019 nog te worden bijstaan door verweerder en dat het verweerder onder de omstandigheden van het geval op dat moment zo kort voor de zitting niet zou hebben vrijgestaan de behandeling van de zaak neer te leggen en daarmee dan ook niet behoort te schermen in het kader van de (niet onbegrijpelijke of voorshands onterechte) discussie over zijn declaratie. De conclusie is dat ook klachtonderdeel b) gegrond is. 

6    MAATREGEL

6.1    De raad acht de wijze waarop verweerder heeft gecommuniceerd onzorgvuldig jegens klager. De maatregel van een waarschuwing is in dit geval passend en geboden.     

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder  daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 25,- reiskosten van klager,

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door reiskosten

7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b, en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdelen a) en b) gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. M.  Middeldorp en A. de Groot   leden, bijgestaan door mr. G. Panday als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 november 2020.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 2 november 2020

mededelingen van de griffier ter informatie:

Verzending

Deze beslissing is in afschrift gelijktijdig verzonden.