Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-08-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2020:174

Zaaknummer

20-394

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. Geen sprake van het (te) laat indienen van stukken. Geen strijd met gedragsregel 21 lid 1. Klacht mist voor het overige feitelijke grondslag.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 24 augustus 2020

in de zaak 20-394/AL/GLD

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 26 mei 2020 met kenmerk K 19/154, door de raad ontvangen op 26 mei 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klaagster is vanaf 26 juli 2017 verwikkeld (geweest) in een erfrechtelijke procedure. Een van de wederpartijen in het geschil wordt bijgestaan door verweerder.

1.2    Op 6 september 2019 heeft de rechter bepaald dat de cliënt van verweerder (nog) een akte mocht nemen. Dat heeft verweerder gedaan op 18 september 2019.

1.3    Namens klaagster is daar bij akte van 16 oktober 2019 op gereageerd en zijn er nieuwe producties in het geding gebracht.

1.4    De rolrechter heeft de zaak vervolgens op 16 oktober 2019 verwezen naar de rolzitting van 30 oktober 2019 met als stand “uitlaten ex. Art. 2.11 procesreglement”. In het procesreglement staat onder 2.11: “Nadat de laatste toegelaten proceshandeling is verricht, wordt een termijn van twee weken verleend om een verzoek in te dienen tot het nemen van een conclusie of akte, het houden van pleidooi, het wijzen van vonnis, verwijzing naar de parkeerrol of doorhaling. Indien een dergelijk verzoek achterwege blijft, wordt een roldatum voor vonnis bepaald.”

1.5    Op 28 oktober 2019 heeft verweerder per post en per e-mail een akte gestuurd naar de rechtbank, voor de rolzitting van 30 oktober 2019.

1.6    Verweerder heeft een kopie van de akte op 28 oktober 2019 (per post) aan de advocaat van klaagster gestuurd. Op 29 oktober 2019 heeft verweerder ook per e-mail een kopie van de akte aan de advocaat van klaagster gestuurd.

1.7    Op 28 november 2019 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 21 lid 1.

b)    Verweerder heeft de door hem ingediende akte niet per gelijktijdige post aan de advocaat van klaagster verstuurd.

c)    Verweerder heeft de akte dusdanig laat ingediend dat het voor klaagster niet meer mogelijk was om hierop te reageren, als gevolg waarvan klaagster schade heeft geleden.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft aangevoerd dat de advocaat van de wederpartij op basis van de wet en het rolreglement op 30 oktober 2019 hoe dan ook niet de gelegenheid had om een akte in te dienen. Het maakt daarom niet uit dat de advocaat van de wederpartij de kopie van de akte pas op 29 oktober 2019 heeft ontvangen.

3.2    Voor het overige komt het verweer – waar nodig – aan de orde bij de beoordeling van de klacht.

 

4    BEOORDELING

4.1    Allereerst stelt de voorzitter vast het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat 1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, 2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel 3) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder redelijk doel. De voorzitter zal het optreden van verweerder aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Klachtonderdeel b)

4.2    Klaagster verwijt verweerder dat hij de door hem ingediende akte niet per gelijktijdige post aan de advocaat van klaagster heeft verstuurd.

4.3    Verweerder heeft de akte op 28 oktober 2019 per post naar de rechtbank gestuurd, met gelijktijdige verzending van een kopie van de akte aan de advocaat van klaagster. Een dag later heeft verweerder ook per e-mail een kopie van de akte aan de advocaat van klaagster gestuurd. Dit onderdeel van klaagsters klacht mist dan ook feitelijke grondslag en is daarom kennelijk ongegrond.

Klachtonderdelen a) en c)

4.4    Verder verwijt klaagster verweerder dat hij een door hem ingediende akte dusdanig laat heeft ingediend dat klaagster niet meer de mogelijkheid had hierop te reageren.

4.5    De voorzitter overweegt dat klaagster lijkt te miskennen dat zij niet in de gelegenheid was om op of voor 30 oktober 2019 te reageren. Op basis van de wet en het rolreglement was het (de cliënt van) verweerder die “aan de beurt” was om een schriftelijk stuk in te dienen, in dit geval als reactie op de op 16 oktober 2019 door klaagster in het geding gebrachte stukken. Indien klaagster had willen reageren op de akte van verweerder, dan had haar advocaat na de rolzitting van 30 oktober 2019 een verzoek daartoe moeten indienen. Nu klaagster überhaupt niet op of voor 30 oktober 2019 mocht reageren, is geen sprake van het laat verzenden van de akte door verweerder. Dat verweerder in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 21 lid 1 is de voorzitter dan ook niet gebleken. Ook de klachtonderdelen a en c zijn daarom kennelijk ongegrond.

Conclusie

4.6    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2020.

 

Griffier                                     Voorzitter