Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-05-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2020:156

Zaaknummer

20-163

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Ontvankelijkheid. Civielrechtelijke beoordeling van verweerders facturen staat los van de tuchtrechtelijke beoordeling van verweerders handelen. Geen sprake van excessief declareren. Opdrachtbevestiging met uurtarief is door klager voor akkoord getekend. Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 18 mei 2020

in de zaak 20-163/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 2 maart 2020 met kenmerk Z 839801 HH/SD, door de raad diezelfde dag ontvangen, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    De zoon van klager volgde een opleiding bij school T. Voor deze opleiding moest klagers zoon een stage lopen. Op enig moment is tussen (de zoon van) klager en school T. een geschil ontstaan over de vraag wie voor een geschikte stageplek moet zorgen, school T. of klagers zoon.

1.2    In augustus 2015 heeft klager zich ten behoeve van zijn zoon tot verweerder gewend.

1.3    Op 7 september 2015 heeft verweerder een opdrachtbevestiging aan klager verstuurd. In deze opdrachtbevestiging is onder meer het volgende vermeld:

“Zoals tussen ons afgesproken wordt u van advies en juridische bijstand gediend met betrekking tot de kwestie met [geanonimiseerd door de voorzitter].

Voor (advies)werkzaamheden brengen wij een uurtarief in rekening van € 190,-- te vermeerderen met 5% kantoorkosten en 21% BTW. (…)”

Deze opdrachtbevestiging is door klager voor akkoord ondertekend. Vervolgens heeft verweerder met school T. gecorrespondeerd.

1.4    Klager heeft de facturen van verweerder voor de in 2015 verrichte werkzaamheden betaald.

1.5    In juli 2016 heeft klager zich opnieuw ten behoeve van zijn zoon tot verweerder gewend. Op 8 juli 2016 heeft verweerder aan klager en klagers zoon per e-mail onder meer het volgende bericht:

“In de AV staat een geschillenprocedure bij de geschillencommissie particulier onderwijsinstellingen. De kwestie lijkt mij onder een geschil te vallen dat aanhangig kan worden gemaakt (geschil over de uitvoering van de onderwijsovereenkomst. Daar dient een klachtprocedure aan vooraf te gaan. Min of meer is deze met de emailcorrespondentie wel gelopen. Ik zou nog een brief kunnen sturen met daarin de aankondiging van het aanhangig maken van een geschil wanneer geen oplossing op korte termijn wordt bereikt. Voor de behandeling van een geschil moet € 102,50 worden betaald aan de geschillencommissie.

Kortom: je hebt nogal last van de algemene voorwaarden en regels die T. [geanonimiseerd door de voorzitter] hanteert. Desondanks kan het naar mening van de geschillencommissie in bepaalde gevallen niet redelijk en billijk zijn om je aan het collegegeld te houden wanneer er zaken mislopen. Het punt van het ontbreken van goede stagebegeleiding zou dan iets kunnen zijn. En de onduidelijkheid over de voorwaarden voor de stage in het eerste jaar.

Ik stel voor dat ik probeer dhr. [geanonimiseerd door de voorzitter] eerst eens telefonisch te spreken. Vervolgens zou een brief en vervolgens een extern geschil in beeld komen.”

Verweerder heeft vervolgens met school T. gecorrespondeerd.

1.6    Op 28 juli 2016 heeft klager per e-mail onder meer het volgende aan verweerder bericht:

“Ik wil een KG

(…)

Zou ik een half uur bij een van secretaresses bij jou op kantoor het weerwoord kunnen dicteren? Misschien is dat wel zo efficient?”

1.7    Op 21 augustus 2016 heeft klager per e-mail onder meer het volgende aan verweerder bericht:

“Doordat R. [geanonimiseerd door de voorzitter] uitgesloten is van de website voor studenten, heeft hij geen boekenlijst, en kan hij deze niet bestellen voor aanvang van het nieuwe cursusjaar over 2 weken. Hetzelfde probleem heeft zich vorig jaar afgespeeld toen hij zogenaamd niet ingeschreven was met de kwestie rond F.  [geanonimiseerd door de voorzitter]. Ook toen heeft hij studievertraging opgelopen doordat zijn boeken pas na 3 weken ontvangen werden en na  6 weken al de eerste toetsen begonnen.

Zou je daar een mail aan kunnen wijden aan T. [geanonimiseerd door de voorzitter] en aan het vorige jaar kunnen mede kunnen refereren. dat weet de beste man niet.

En hem dan wellicht een termijn stellen tot dinsdag as 17 uur om tot een overeenstemming te komen? (…)

Goede vondst trouwens over de niet aanwezig zijnde wanbetaling op basis van de AV omdat er niet geleverd is.”

1.8    Op 31 augustus 2016 heeft klager per e-mail onder meer het volgende aan verweerder bericht:

“Heb zojuist per spoed de E 4500 overgemaakt; wat mij betreft kun je dat (…) bevestigen en een procedure starten om 3/12 x 14250 x 2 terug te vragen bij de klachtencommissie.

(…)

Ook het punt van de studiebegeleiding die hoog op de website wordt aangeprezen is van belang, want die is er niet.”

1.9    Op 26 september 2016 heeft verweerder een verzoekschrift ingediend bij de Geschillencommissie Particuliere Onderwijsinstellingen in Den Haag (hierna: de geschillencommissie).

1.10    Op 6 januari 2017 heeft de geschillencommissie een bindend advies gegeven, gedateerd op 16 december 2016, waarin de klacht van (de zoon van) klager ongegrond is verklaard.

1.11    In de periode van augustus 2016 tot en met december 2016 heeft verweerder voor zijn werkzaamheden facturen naar klager verstuurd van in totaal € 5.069,30. Bij deze facturen heeft  verweerder urenspecificaties meegestuurd. Over (de betaling van) dit bedrag is een geschil tussen klager en verweerder ontstaan.

1.12    Verweerder heeft klager op 13 augustus 2018 gedagvaard bij de kantonrechter en onder meer betaling van zijn declaraties van in totaal € 5.069,30 gevorderd.

1.13    Bij vonnis van 27 februari 2019 heeft de kantonrechter de vorderingen van verweerder toegewezen. Na executie van dit vonnis heeft klager de declaraties van verweerder op 18 april 2019 betaald.

1.14    Op 25 maart 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende. 

a)    Verweerder heeft in de periode van augustus 2016 tot en met december 2016 excessief of bovenmatig gedeclareerd voor een totaalbedrag van € 5.069,30, voor het voeren van enige correspondentie met school T. en voor het indienen van een verzoekschrift bij de geschillencommissie;

b)    Verweerder heeft aan klager een totaalbedrag van € 5.069,30 gedeclareerd, terwijl het financiële belang van de zaak € 7.250,- betrof, namelijk het claimen van onder meer schoolgeld;

c)    Verweerder heeft geen opdrachtbevestiging gestuurd, geen uurtarief afgesproken en geen inschatting gemaakt van uren en kosten van de zaak;

d)    Verweerder heeft tussentijds geen urenspecificatie gestuurd dan wel heeft klager daarover niet tussentijds geïnformeerd.

2.2    De voorzitter zal de stellingen van klager en de door klager overgelegde stukken hierna, voor zover relevant, bij de beoordeling bespreken.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht gemotiveerd verweer gevoerd. Verweerder vraagt zich af of klager ontvankelijk is in zijn klacht, omdat de civiele rechter zich in de incassoprocedure heeft uitgelaten over de klachten van klager en het verweer van klager heeft afgewezen. Verder betwist verweerder dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4    BEOORDELING

4.1    Verweerder heeft als meest verstrekkende verweer de vraag opgeworpen of klager in zijn klacht ontvankelijk is, omdat de civiele rechter in de incassoprocedure zich al over de klachten van klager heeft uitgesproken.

4.2    De voorzitter is van oordeel dat klager ontvankelijk is in zijn klacht. Het handelen van verweerder waar klager over klaagt, wordt door de tuchtrechter getoetst aan de norm van artikel 46 Advocatenwet. Dat is een andere toets dan die de kantonrechter in het vonnis van 27 februari 2019 in het kader van de incassoprocedure heeft toegepast. De civiele beoordeling van verweerders facturen staat dan ook los van de tuchtrechtelijke beoordeling van het handelen van verweerder.

Klachtonderdeel a)

4.3    Klachtonderdeel a) gaat over de volgens klager excessieve declaratie van verweerder voor de werkzaamheden die in de periode van augustus 2016 tot en met december 2016 zijn verricht.

4.4    De voorzitter stelt voorop dat zij als tuchtrechter niet bevoegd is om declaratiegeschillen te beslechten. De tuchtrechter waakt echter wel tegen excessief declareren. Op grond van de overgelegde facturen met urenspecificaties is naar het oordeel van de voorzitter geen sprake van excessief declareren voor de door verweerder verrichte werkzaamheden. Over de declaraties van verweerder is in de incassoprocedure bij de kantonrechter al geprocedeerd. Het had op de weg van klager gelegen om in die procedure zijn argument aan te dragen dat volgens hem sprake is van excessief declareren. Dat klager dit heeft nagelaten, zoals uit het vonnis van 27 februari 2019 (zie 1.13) blijkt, komt voor risico van klager. Omdat verweerder tuchtrechtelijk geen verwijt kan worden gemaakt, is klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b)

4.5    Klachtonderdeel b) gaat over de verhouding tussen het totaalbedrag aan facturen van € 5.069,30 en het financiële belang van de zaak tegen school T. van

€ 7.250,- aan schoolgeld.

4.6    De voorzitter is van oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk niet verwijtbaar heeft gehandeld door een bedrag van € 5.069,30 te declareren. Uit de dossierstukken blijkt dat het klager niet alleen om het betaalde schoolgeld ging, maar ook om het door klager gestelde gebrek aan studiebegeleiding, de uitsluiting van zijn zoon van de website van school T. en de opgelopen studievertraging door twee niet goedgekeurde stageplaatsen. De door verweerder in opdracht van klager verrichte werkzaamheden gingen dus niet alleen om het terugvorderen van betaald schoolgeld bij de kantonrechter, maar ook om niet financiële belangen zoals die tijdens de procedure bij de geschillencommissie aan de orde zijn gekomen. Omdat verweerder tuchtrechtelijk geen verwijt treft, is klachtonderdeel b) ook kennelijk ongegrond.

Klachtonderdelen c) en d)

4.7    Klachtonderdelen c) en d) lenen zich voor een gezamenlijke beoordeling.

4.8    Klachtonderdeel c) gaat erover dat verweerder volgens klager geen opdrachtbevestiging heeft gestuurd, geen uurtarief heeft afgesproken en geen inschatting heeft gemaakt van de uren en kosten van de zaak. Klachtonderdeel d) gaat over het volgens klager niet tussentijds sturen van urenspecificaties dan wel het niet tussentijds informeren over urenspecificaties.

4.9    De voorzitter is van oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk niet verwijtbaar heeft gehandeld. Uit de opdrachtbevestiging van 7 september 2016 (zie 1.3) en de inhoud van de e-mails die klager op 28 juli 2016, 21 en 31 augustus 2016 (zie 1.6, 1.7 en 1.8)  naar verweerder heeft verstuurd, blijkt dat verweerder zowel in 2015 als in 2016 in het geschil tussen klager en school T. in opdracht van klager werkzaamheden heeft verricht. In de opdrachtbevestiging is een uurtarief vermeld en dat uurtarief komt ook terug in de facturen die verweerder in de periode van augustus 2016 tot en met december 2016 naar klager heeft gestuurd. Verder blijkt uit het dossier, zoals uit de e-mail van verweerder van 8 juli 2016 aan klager (zie 1.5), dat er regelmatig contact tussen klager en verweerder is geweest over de mogelijke vervolgstappen. Het is de voorzitter dan ook  niet gebleken dat verweerder klager in het ongewisse heeft gelaten over de uren en kosten die met zijn werkzaamheden samenhingen. Klachtonderdelen c) en d) zijn dan ook kennelijk ongegrond.

4.10    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderderdelen kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. K.H.A. Heenk, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2020.

 

Griffier                                               Voorzitter