Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-06-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2020:161

Zaaknummer

20-241

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is niet gebleken dat verweerder bij de behartiging van de belangen van zijn cliënten de grenzen van de aan hem, in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden. Kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 22 juni 2020

in de zaak 20-241/AL/GLD

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 1 april 2020 met kenmerk K18/173, door de raad ontvangen op 1 april 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 19.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klaagster is bestuurslid van de VvE K (hierna: “de VvE”). Mevrouw S en mevrouw D (hierna: “S” en “D”), beiden lid van de VvE,  hebben sinds 2013 diverse geschillen gehad met de VvE in welk verband meerdere gerechtelijke procedures hebben plaatsgevonden. Verweerder heeft S en D onder meer in de periode november-december 2018 bijgestaan in hun geschil met de VvE.

1.2    Op 15 oktober 2018 heeft een vergadering van de VvE plaatsgevonden, waarbij besluiten zijn genomen waarmee S en D zich niet konden verenigen. S en D hebben zich (opnieuw) gewend tot verweerder voor rechtsbijstand. Verweerder heeft op 14 november 2018 namens S en D bij de rechtbank een verzoekschrift ingediend tegen de VvE, strekkende tot nietigverklaring dan wel vernietiging van de door de VvE genomen besluiten. In deze procedure is klaagster bijgestaan door mr. P.

1.3    Tussen 5 en 19 december 2018 heeft tussen mr. P en verweerder overleg plaatsgevonden.

1.4    Op 10 december 2018 heeft een vergadering van de VvE plaatsgevonden. Bij deze vergadering is, mede namens S, D verschenen. Tevens is verschenen mr. P. Verweerder heeft telefonisch bezwaar gemaakt tegen de aanwezigheid van mr. P, omdat die aanwezigheid volgens verweerder niet was aangekondigd. Het verzoek van D om de vergadering te schorsen en een nieuwe datum te bepalen zodat verweerder aanwezig zou kunnen zijn is door de voorzitter van de VvE afgewezen, waarop D de vergadering heeft verlaten. Hierna is de vergadering alsnog beëindigd.

1.5    Klaagster heeft verweerder herhaaldelijk rechtstreeks aangeschreven. Onder meer bij e-mail van 11 december 2018 heeft verweerder mr. P verzocht om het daarheen te geleiden dat klaagster verweerder niet meer rechtstreeks zou aanschrijven.

1.6    De vergadering is voortgezet op 19 december 2018. Bij deze vergadering waren S, D en verweerder aanwezig. Ook mr. P was aanwezig.

1.7    Bij brief van 18 december 2018 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft geprobeerd te voorkomen dat de VvE een advocaat inschakelde;

b)    Verweerder heeft e-mails geschreven en vervelende vragen geformuleerd die door hem zijn opgesteld, maar die vervolgens door D zijn verzonden;

c)    Verweerder heeft veelvuldig contact opgenomen met mr. P, terwijl deze niet de advocaat is van de VvE in deze procedure, met alle financiële schade van dien tot gevolg. Op e-mails van de VvE heeft verweerder regelmatig niet gereageerd;

d)    Verweerder heeft het de VvE erg lastig gemaakt, omdat door zijn toedoen besluiten van de VvE werden tegengehouden en de boel werd getraineerd;

e)    Verweerder heeft een toevoeging voor mevrouw S ook gebruikt voor mevrouw D. Daarmee faciliteert verweerder oneigenlijk gebruik van gesubsidieerde rechtsbijstand;

f)    Verweerder heeft zich tijdens de vergadering van 10 december 2018 intimiderend gedragen door via de telefoon te roepen dat hij een klacht zou indienen tegen mr. P indien deze de vergadering niet zou verlaten;

g)    Verweerder heeft in zijn algeheel advocaatonwaardig gehandeld.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4    BEOORDELING

4.1    De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De voorzitter overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

4.2    Klachtonderdeel a

Verweerder heeft uitdrukkelijk betwist dat hij heeft geprobeerd te voorkomen dat klaagster een advocaat zou inschakelen. Uit de overgelegde stukken is hiervan ook niet gebleken. Omdat de feitelijke grondslag ontbreekt, is dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.

4.3    Klachtonderdeel b

De voorzitter overweegt dat in het midden kan blijven of het verwijt, dat de door D verzonden e-mails en gestelde vragen door verweerder zijn opgesteld en geformuleerd, feitelijk juist is. Immers, het is de taak van verweerder om zijn cliënte te adviseren en bij te staan in haar geschil met de VvE en het opstellen van teksten of vragen kan daar deel van uitmaken. Van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen zijdens verweerder is naar het oordeel van de voorzitter niet gebleken. Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

4.4    Klachtonderdeel c

Mede gelet op de strekking van gedragsegel 25 is naar het oordeel van de voorzitter begrijpelijk dat verweerder niet rechtstreeks met klaagster, doch enkel met de door haar ingeschakelde advocaat, mr. P wilde communiceren. Verweerder heeft voorts toegelicht dat de contacten met mr. P beperkt en functioneel waren en betrekking hadden op de lopende gerechtelijke procedure of ter beëindiging daarvan. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is dan ook naar het oordeel van de voorzitter niet gebleken, zodat klachtonderdeel c eveneens kennelijk ongegrond is.

4.5    Klachtonderdeel d

Het was de taak van verweerder om de belangen van zijn cliënten te behartigen en het was aan verweerder om in overleg met zijn cliënten de aanpak van de zaak te bepalen. Op basis van de gedragsregels dient een advocaat voor ogen te houden dat een minnelijke regeling de voorkeur verdient boven een proces. Maar als het partijen niet lukt om in der minne tot overeenstemming te komen staat het een advocaat vrij om, indien dit in het belang is van zijn cliënten, de kwestie voor te leggen aan de rechter. Verweerders cliënten konden zich niet verenigen met de door de VvE genomen besluiten. Het stond verweerder dan ook vrij om in het kader van de behartiging van de belangen van zijn cliënten die (rechts-) maatregelen te nemen die hij in het belang achtte van zijn cliënten. Het moge zo zijn dat het verzoek tot nietigverklaring c.q. vernietiging en de door verweerder namens zijn cliënten geformuleerde standpunten klaagster onwelgevallig waren, maar dat betekent niet automatisch dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.6    De voorzitter is van oordeel dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van het feit dat hij de rechtbank heeft verzocht om nietigverklaring c.q. vernietiging van de besluiten. Uit de overgelegde stukken is niet gebleken dat verweerder klaagster onnodig op kosten heeft gejaagd of klaagsters belangen anderszins nodeloos heeft geschaad. Het klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

4.7    Klachtonderdeel e

De voorzitter overweegt dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat niet aan eenieder toekomt, doch slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.

4.8    De voorzitter is van oordeel dat door klaagster niet is onderbouwd op welke wijze zij door het vermeend handelen van verweerder, dat overigens ook uitdrukkelijk door hem is betwist en waarvan klaagster geen enkel bewijs heeft bijgebracht, rechtstreeks in haar belang is getroffen. Klaagster is daarom kennelijk niet-ontvankelijk in dit onderdeel van de klacht.

4.9    Klachtonderdeel f

Verweerder heeft betwist dat hij zich tijdens de vergadering van 10 december 2018 intimiderend heeft gedragen. Uit de overgelegde stukken blijkt niet dat dit verweten handelen feitelijk heeft plaatsgevonden. In dergelijke gevallen, waarin de lezingen van partijen omtrent de inhoud van de klacht uiteen lopen en niet goed kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, kan die klacht c.q. dat klachtonderdeel in beginsel niet gegrond worden verklaard. Dit berust niet hierop dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan het woord van verweerder maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld eerst voldoende aannemelijk moet zijn dat het verweten handelen feitelijk heeft plaatsgevonden. Dat verweerder zich intimiderend heeft gedragen is naar het oordeel van de voorzitter op grond van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht niet gebleken. Nu de feitelijke grondslag ontbreekt, moet dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond worden verklaard.

4.10    Klachtonderdeel g

De voorzitter is van oordeel dat het verwijt dat verweerder “in zijn algeheel advocaatonwaardig heeft gehandeld” in te algemene bewoordingen is geformuleerd en onvoldoende met concrete feiten en omstandigheden is onderbouwd. Klaagster heeft niet duidelijk gemaakt welk tuchtrechtelijk verwijt zij verweerder met dit klachtonderdeel maakt. Ook dit klachtonderdeel is derhalve kennelijk ongegrond.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-    klachtonderdeel e, met toepassing van artikel 46j lid 1 sub b Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk;

-    de klachtonderdelen a, b, c, d, f en g, met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2020.

 

Griffier                                              Voorzitter