Rechtspraak
Uitspraakdatum
30-03-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2020:146
Zaaknummer
19-770
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht tegen voormalig eigen advocaat. Kwaliteit dienstverlening. Niet gebleken van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Klacht kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 30 maart 2020
in de zaak 19-770
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 8 november 2019 met kenmerk 7096379/HH/sd, door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Eind maart 2017 heeft klager verweerder gevraagd hem bij te staan in een geschil met zijn ex-echtgenote over de zorgregeling ten aanzien van hun zoon.
1.2 Op 4 april 2017 heeft verweerder klager per e-mail geantwoord dat hij klager kan bijstaan, maar dat de mogelijkheden voor klager beperkt zijn.
1.3 Nadat verweerder het dossier van klagers vorige advocaat had overgenomen, werd klager in juni 2017 beschuldigd van mishandeling van zijn zoon. Daarop heeft klager verweerder gevraagd om een kort geding (hierna: het kort geding) te starten om de vakantie met zijn zoon in rechte af te dwingen.
1.4 Verweerder heeft, vanwege tijdgebrek door zijn aanstaande vakantie, zijn kantoorgenoot mr. M., gevraagd om klager tijdens het kort geding bij te staan. Dit heeft verweerder bij e-mail van 3 juli 2017 van 16:45 uur aan klager bericht.
1.5 Klager heeft verweerder bij e-mail van 3 juli 2017 van 17:41 uur bericht dat hij met mr. M. heeft gesproken en dat mr. M. de volgende dag contact met hem opneemt.
1.6 Bij vonnis in kort geding van 18 juli 2017 heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) de vordering van klager afgewezen.
1.7 Vervolgens heeft op verzoek van klagers ex-echtgenote een zitting over de stopzetting van de omgangsregeling van klager met zijn zoon plaatsgevonden. Verweerder heeft klager bij deze zitting bijgestaan.
1.8 Bij e-mail van 24 augustus 2017 heeft verweerder klager het verweerschrift toegestuurd voor de zitting op 1 september 2017 over de stopzetting van de omgangsregeling.
1.9 Bij e-mail van 28 augustus 2017 met als onderwerp ‘RE: verweerschrift’ heeft klager verweerder gevraagd of voor de zitting een tolk is geregeld.
1.10 Bij beschikking van 4 oktober 2017 (hierna: de beschikking) heeft de rechtbank de omgangsregeling beëindigd.
1.11 Bij e-mail van 11 oktober 2017 heeft verweerder aan klager bericht dat hij gelet op de omstandigheden geen hoger beroep zal instellen.
1.12 Op 10 oktober 2018 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder heeft niet alle door klager gewenste stukken overgelegd in de procedure bij de rechtbank;
b) Verweerder heeft klager vanwege tijdgebrek niet bijgestaan in het kort geding;
c) Verweerder heeft geweigerd om contact op te nemen met de huisarts van klagers zoon;
d) Verweerder heeft op een verzoek van de wederpartij gereageerd zonder voorafgaand overleg met klager;
e) Verweerder heeft het rapport van Veilig Thuis in het geding gebracht zonder toestemming van klager;
f) Verweerder heeft de rechtbank ten onrechte bericht dat klager het eens was met de diagnose autisme van zijn zoon;
g) Verweerder heeft geen hoger beroep willen instellen tegen de beschikking van de rechtbank.
2.2 De voorzitter zal hierna, voor zover relevant, bij de beoordeling ingaan op de stellingen en stukken van klager.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. In dat verband heeft verweerder betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De voorzitter zal hierna, voor zover relevant, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht gaat over het handelen van de voormalig eigen advocaat van klager. Op grond van artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter onder meer de taak om de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij die beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft bij de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft bij de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
Klachtonderdeel a)
4.2 Klachtonderdeel a) gaat over stukken, waaronder een eigen verklaring van klagers zoon, die verweerder volgens klager niet aan de rechtbank heeft overgelegd.
4.3 Het is de voorzitter op grond van het klachtdossier niet gebleken dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het is aan verweerder als advocaat om een processtrategie te bepalen waarbij hij de belangen van zijn cliënt zoveel mogelijk voorop moet stellen. In dat verband heeft verweerder gewezen op de aard van de beschuldiging aan het adres van klager en heeft hij toegelicht dat de handgeschreven verklaring van klagers zoon in de procedure alleen maar meer vragen zou oproepen, omdat deze verklaring vóór de beschuldiging van mishandeling is opgesteld maar pas ná de beschuldiging kon worden overgelegd. Dat verweerder er in dit verband alles aan zou hebben gedaan om de zaak voor klager te verliezen, zoals klager stelt, is de voorzitter in het geheel niet gebleken. Het klachtdossier, waaronder de beschikking van 4 oktober 2017 (zie 1.10), biedt daarvoor ook geen aanknopingspunten. Klachtonderdeel a) is dan ook kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.4 Klachtonderdeel b) gaat erover dat verweerder klager niet zelf heeft bijgestaan tijdens het kort geding, maar zonder klagers toestemming zijn kantoorgenoot mr. M. heeft ingeschakeld.
4.5 De voorzitter is van oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk geen verwijt kan worden gemaakt. Verweerder heeft per e-mail van 3 juli 2017 (zie 1.4) aan klager bericht dat hij geen tijd had vanwege zijn aanstaande vakantie en hij heeft klager verwezen naar zijn kantoorgenoot mr. M. Uit klagers e-mail van 3 juli 2017 (zie 1.5) en het feit dat mr. M. klager ook tijdens het kort geding heeft bijgestaan, kan worden afgeleid dat klager op enig moment met de bijstand van mr. M. heeft ingestemd. Als klager geen bijstand van mr. M. had gewild, had het op zijn weg gelegen om dit duidelijk aan verweerder kenbaar te maken en om eventueel een andere advocaat in te schakelen. Uit het klachtdossier blijkt niet dat de afwijzing van klagers vordering in het kort geding het gevolg is van het handelen van verweerder. Omdat verweerder tuchtrechtelijk geen verwijt kan worden gemaakt, is klachtonderdeel b) ook kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c)
4.6 Klachtonderdeel c) gaat over de weigering van verweerder om contact op te nemen met de huisarts van klagers zoon.
4.7 De voorzitter kan op grond van het klachtdossier niet vaststellen of verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, omdat de standpunten van klager en verweerder tegenstrijdig zijn. Verweerder heeft toegelicht dat hij geen contact met de huisarts heeft opgenomen omdat hij het onderzoek van Veilig Thuis wilde afwachten. Klager heeft deze toelichting betwist en verdere feitelijke onderbouwing ontbreekt. Klachtonderdeel c) is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel d)
4.8 Klachtonderdeel d) gaat over het volgens klager zonder zijn toestemming reageren op een verzoek van de wederpartij en het doorsturen van het verweerschrift door verweerder.
4.9 De voorzitter is op basis van het klachtdossier en de tussen klager en verweerder gewisselde e-mails van oordeel dat verweerder de grenzen van de hem toekomende vrijheid niet heeft overschreden en dus niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Uit het klachtdossier kan niet worden afgeleid dat verweerder proceshandelingen, zoals het reageren op verzoeken van de wederpartij, heeft verricht zonder toestemming van klager en dergelijk handelen heeft verweerder ook betwist. Daarnaast blijkt uit de e-mail van 24 augustus 2017 (zie 1.8) dat verweerder het verweerschrift naar klager heeft gestuurd met de vraag of klager zich daarin kon vinden, zodat hij het verweerschrift naar de rechtbank kon sturen. Klagers standpunt dat verweerder het verweerschrift naar een verkeerd e-mailadres zou hebben verstuurd, wordt weersproken door de reactie van klager op de e-mail van verweerder waarin klager vraagt of er een tolk is geregeld (zie 1.9). Datzelfde geldt voor klagers standpunt dat hij destijds in het buitenland verbleef en geen toegang tot zijn e-mail had. Het is dan ook niet gebleken dat verweerder het verweerschrift zonder toestemming van klager heeft doorgestuurd. Klachtonderdeel d) is daarom ook kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel e)
4.10 Klachtonderdeel e) gaat over het volgens klager zonder zijn toestemming overleggen van een rapport van Veilig Thuis door verweerder.
4.11 Het is de voorzitter niet gebleken dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door het rapport van Veilig Thuis over te leggen. Verweerder heeft toegelicht dat hij door de overlegging van het definitieve rapport de rechtbank correct wilde voorlichten, omdat de advocaat van klagers ex-echtgenote alleen de conceptversie van het rapport van Veilig Thuis had overgelegd. Volgens verweerder week het definitieve rapport niet of nauwelijks af van de conceptversie van het rapport. Klager heeft deze toelichting van verweerder niet weersproken. Klachtonderdeel e) is dan ook kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel f)
4.12 Klachtonderdeel f) gaat erover dat verweerder de rechtbank volgens klager onterecht zou hebben bericht dat klager het eens was met de diagnose autisme van zijn zoon.
4.13 De voorzitter kan niet vaststellen of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder. Klager en verweerder hebben beiden een andere versie gegeven van wat er tijdens de kortgedingzitting over de diagnose van klagers zoon is gezegd. Het klachtdossier biedt op dit punt ook geen uitkomst, omdat daarin geen stukken zijn gevoegd waaruit kan worden afgeleid wat er op de zitting is gezegd. Klachtonderdeel f) is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel g)
4.14 Klachtonderdeel g) gaat over de weigering van verweerder om hoger beroep in te stellen tegen de beschikking van de rechtbank.
4.15 De voorzitter is van oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk geen verwijt kan worden gemaakt. Verweerder was niet gehouden om namens klager hoger beroep in te stellen. Uit de door klager overgelegde e-mail van verweerder van 11 oktober 2017 (zie 1.11) blijkt dat verweerder heeft toegelicht waarom hij geen hoger beroep wilde instellen. In dat verband heeft verweerder klager, in het belang van klager, geadviseerd om via de hulpverlening eerst het contact met zijn zoon te herstellen. Verweerder heeft dit ruim binnen de hogerberoepstermijn aan klager bekend gemaakt, zodat klager voldoende tijd had om eventueel een andere advocaat voor het hoger beroep te benaderen. Het is de voorzitter dan ook niet gebleken dat klager door het handelen van verweerder in zijn belangen is geschaad. Omdat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake is, is klachtonderdeel g) kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.E. Zweers, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2020.
Griffier Voorzitter