Rechtspraak
Uitspraakdatum
06-11-2020
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2020:222
Zaaknummer
190114H
Inhoudsindicatie
Herzieningsverzoek. Volgens verzoeker is bij de behandeling van het hoger beroep geen sprake geweest van een eerlijk proces onder meer doordat het tuchtrechtelijk verleden van verzoeker ter zitting is besproken. Verzoeker stelt dat hierdoor een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden. Het hof overweegt dat het bespreken van het tuchtrechtelijk verleden ter zitting geen schending van een fundamenteel rechtsbeginsel oplevert en evenmin een schending van de AVG. Het bespreken van het tuchtrechtelijk verleden ter zitting is geen verwerken van persoonsgegevens als bedoeld in de AVG. De verwerking van de tuchtrechtelijke gegevens op het tableau vindt plaats door de algemeen secretaris van de NOVA en heeft een wettelijke basis in art. 8 Advocatenwet. Niet valt in te zien waarom het hof de AVG zou schenden door van deze gegevens gebruik te maken. Het hof verklaart het herzieningsverzoek niet-ontvankelijk.
Uitspraak
BESLISSING
van 6 november 2020
in de zaak 190114H
naar aanleiding van het verzoek tot herziening van:
verzoeker
1 DE BESLISSING WAARVAN HERZIENING WORDT VERZOCHT
1.1 Bij beslissing van 8 april 2019, gewezen onder nummer 18-828/DB/LI, heeft de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch (verder: de raad) klachtonderdelen 1 en 2 ongegrond en klachtonderdeel 3 deels gegrond en deels ongegrond verklaard. De raad heeft verzoeker de maatregel van waarschuwing opgelegd en hem veroordeeld in de proceskosten.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSHE:2019:48.
1.2 Verzoeker heeft tegen de beslissing van de raad hoger beroep ingesteld bij het Hof van Discipline (verder: het hof). Dit heeft geleid tot de beslissing van 13 januari 2020, gewezen onder nummer 190114, waarin het hof de beslissing van de raad heeft bekrachtigd en verzoeker heeft veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep. Deze beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TAHVD:2020:10.
2 HET VERZOEK TOT HERZIENING
2.1 Verzoeker heeft een herzieningsverzoek ingediend. Dit herzieningsverzoek van 2 april 2020 is diezelfde dag per e-mail door de griffie van het hof ontvangen en op 3 april 2020 per post.
2.2 Het hof heeft voorts kennisgenomen van:
- de beslissing van 13 januari 2020 van het hof;
- het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting bij het hof van 4 november 2019;
- een reactie op het herzieningsverzoek van de gemachtigde van klager, mr. K.B.H. Welvaart, van 15 mei 2020.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 31 augustus 2020. Verzoeker is verschenen en heeft het woord gevoerd. Klager en diens gemachtigde zijn (met voorafgaand bericht) niet verschenen.
3 BEOORDELING
Het herzieningsverzoek van verzoeker en de reactie van klager
3.1 Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat de beslissing van het hof van 13 januari 2020 dient te worden herzien. Bij de behandeling van het hoger beroep is volgens verzoeker geen sprake geweest van een eerlijk proces doordat een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden. Als onderbouwing van dit standpunt heeft verzoeker drie gronden aangevoerd, die als volgt kunnen worden samengevat.
1) Verzoeker is tijdens de behandeling van het hoger beroep overvallen doordat de voorzitter van het hof, direct na aanvang van de zitting, melding maakte van het tuchtrechtelijk verleden van verzoeker. Het overzicht waaruit de voorzitter citeerde maakte geen onderdeel uit van de stukken, zodat verzoeker zich niet op de bespreking daarvan heeft kunnen voorbereiden. Daardoor is sprake van schending van hoor en wederhoor.
2) Door het tuchtrechtelijk verleden van verzoeker tijdens de zitting in hoger beroep te bespreken heeft het hof gevoelige, niet-openbare informatie die op hem betrekking had, gedeeld met een collega-advocaat en een voormalige cliënt van verzoeker. Verzoeker heeft daarvoor geen toestemming gegeven. Hierdoor heeft het hof tijdens de behandeling in hoger beroep de bepalingen uit de artikelen 5 en 10 AVG geschonden.
3) Het hof heeft bij de beoordeling van de klacht nagelaten relevante omstandigheden mee te wegen. Het oordeel van het hof dat verzoeker niet voldoende zou hebben geverifieerd of klager in aanmerking kwam voor gesubsidieerde rechtsbijstand en hem niet op de (on)mogelijkheden daaromtrent te wijzen, is daarom onjuist.
3.2 Klager heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de stellingen in het herzieningsverzoek.
De ontvankelijkheid van het herzieningsverzoek
3.3 De Advocatenwet voorziet niet in de mogelijkheid om herziening te vragen van een uitspraak van het hof. Daarom is een verzoek om herziening van een uitspraak van het hof in beginsel niet-ontvankelijk en neemt het hof zo’n verzoek niet in behandeling. Desalniettemin wordt bij uitzondering een verzoek om herziening wel ontvankelijk verklaard en in behandeling genomen in gevallen als bepaald in artikel 1.2 van het door het hof daartoe opgestelde herzieningsprotocol. Van zo’n uitzondering kan sprake zijn als in de procedure bij het hof geen sprake is geweest van een eerlijk proces doordat een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden als gevolg waarvan (mogelijk) ten onrechte een klacht(onderdeel) geheel of gedeeltelijk gegrond is verklaard en een maatregel is opgelegd als bedoeld in artikel 48 lid 2 Advocatenwet.
3.4 In zijn herzieningsverzoek doet verzoeker een beroep op de in voornoemd artikel onder b) genoemde uitzonderingsgrond, inhoudende dat in de procedure bij het hof geen sprake is geweest van een eerlijk proces doordat een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden.
3.5 Ten aanzien van de eerste door verzoeker naar voren gebrachte grond – het melding maken van het tuchtrechtelijke verleden van verzoeker – overweegt het hof als volgt. Uit het naar aanleiding van de zitting van 4 november 2019 opgemaakte proces-verbaal volgt – voor zover hier relevant – dat de voorzitter destijds aan partijen heeft meegedeeld dat aan verzoeker eerder waarschuwingen zijn opgelegd alsmede in welke jaren dat is geweest. Aanleiding hiervoor is klaarblijkelijk geweest dat verzoeker in zijn beroepschrift van 7 mei 2019, gericht tegen de beslissing van de raad van 8 april 2019, in strijd met de waarheid had vermeld dat hem niet eerder door een tuchtrechter een maatregel was opgelegd. Het gaat hier om informatie over het eigen tuchtrechtelijk verleden van verzoeker, waarmee hij bekend kon – en moest – worden verondersteld. Het betreft bovendien informatie die verzoeker, op grond van artikel 8a Advocatenwet, altijd kosteloos kan inzien. Gelet hierop kan verzoeker niet worden gevolgd in zijn standpunt dat jegens hem sprake is van nieuwe informatie, waardoor hij werd overvallen. Dat verzoeker de aan hem opgelegde waarschuwingen was vergeten, zoals hij nu stelt, maakt dit niet anders. Verzoeker had erop bedacht kunnen – en moeten - zijn dat zijn tuchtrechtelijk verleden ter sprake zou worden gebracht, temeer daar verweerder zelf - in het kader van zijn verweer tegen (de hoogte van) de hem opgelegde maatregel - naar (het ontbreken van) zijn tuchtrechtelijk verleden had verwezen. In dat licht is het alleszins begrijpelijk dat de voorzitter dit aspect ter sprake bracht. Nu de voorzitter verzoeker voorts in de gelegenheid heeft gesteld te reageren op hetgeen hij omtrent het tuchtrechtelijke verleden van verzoeker had opgemerkt, levert het bespreken daarvan door de voorzitter geen schending van hoor en wederhoor op en daarmee evenmin een schending van een fundamenteel rechtsbeginsel.
3.6 Het hof kan verzoeker evenmin volgen in zijn stellingname dat tijdens de behandeling van de zaak in hoger beroep sprake is geweest van schending van bepalingen uit de AVG. Van het verwerken van persoonsgegevens als bedoeld in de AVG is, doordat de voorzitter van het hof het tuchtrechtelijk verleden op de zitting heeft besproken, is geen sprake. De verwerking van tuchtrechtelijke gegevens door de secretaris van de algemene raad op het tableau heeft een wettelijke basis in artikel 8 lid 1 aanhef en onder h-k van de Advocatenwet. Artikel 8a van de Advocatenwet bepaalt vervolgens dat onder meer het hof kosteloos inzage heeft in de op grond van artikel 8 op het tableau verwerkte gegevens. Niet valt in te zien op welke wijze het hof de AVG zou schenden door, in het kader van een tuchtprocedure waarin de gegrondheid van een klacht tegen een advocaat aan de orde is, van deze gegevens gebruik te maken. Verzoeker heeft dit in zijn verzoek ook niet nader toegelicht. Zoals hiervoor reeds opgemerkt, is het tuchtrechtelijk verleden ter sprake gebracht, terwijl verzoeker daartoe zelf aanleiding heeft gegeven door in het beroepschrift op (het ontbreken van) zijn tuchtrechtelijk verleden te wijzen. Overigens, ook als dit niet het geval zou zijn, staat het de tuchtrechter vrij om het tuchtrechtelijk verleden van een beklaagde advocaat op de zitting te bespreken omdat het tuchtrechtelijk verleden onder meer van belang kan zijn voor de hoogte van een op te leggen maatregel. Het beginsel van hoor en wederhoor brengt mee dat een tuchtrechter het tuchtrechtelijk verleden op zitting bespreekbaar maakt zodat de beklaagde advocaat de gelegenheid krijgt hierop te reageren. Dat bij deze zitting ook anderen dan de betreffende advocaat aanwezig kunnen zijn, is inherent aan de tuchtrechtelijke procedure waarbij de mondelinge behandeling (in beginsel) in het openbaar plaatsvindt. (vgl. art. 49 lid 11 jo. art. 57 lid 2 Advocatenwet). Van een schending van een fundamenteel rechtsbeginsel is daarom geen sprake.
3.7 Ten aanzien van de derde door verzoeker naar voren gebrachte grond overweegt het hof als volgt. Dat het hof in de procedure in hoger beroep zou hebben nagelaten relevante omstandigheden mee te wegen, betreft een stelling die betrekking heeft op de inhoudelijke waardering van het oordeel van het hof over de oorspronkelijke klacht. Daarbij gaat het niet om een schending van een fundamenteel rechtsbeginsel.
3.8 Het hof concludeert op basis van het voorgaande dat geen uitzondering aanwezig is die de behandeling van het herzieningsverzoek rechtvaardigt en zal verzoeker dan ook niet-ontvankelijk verklaren in het herzieningsverzoek.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het herzieningsverzoek.
Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. G.J.L.F. Schakenraad en A.R. Sturhoofd, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Bijleveld, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2020.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 6 november 2020.