Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-11-2020

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2020:228

Zaaknummer

190080H en 190237H

Inhoudsindicatie

Herzieningsverzoek. Verzoeker kan niet worden ontvangen in zijn herzieningsverzoek, omdat hij geen advocaat is ten aanzien van wie een klacht gegrond is verklaard. Reeds op deze grond zal verzoeker in zijn herzieningsverzoek niet-ontvankelijk worden verklaard.

Uitspraak

 

BESLISSING                                                                   

van 6 november 2020

in de zaak 190080H/190237H

naar aanleiding van het verzoek tot herziening van:

verzoeker

 

1        DE BESLISSING WAARVAN HERZIENING WORDT VERZOCHT

1.1        Bij beslissing van 9 augustus 2018, gewezen onder zaaknummer 180203, heeft het Hof van Discipline (verder: het hof) een door verzoeker bij de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden voorgelegde klacht verwezen naar de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad). De voorzitter van die raad heeft de klacht van verzoeker bij beslissing van 31 oktober 2018, gewezen met hetzelfde zaaknummer, deels kennelijk ongegrond en deels kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Verzoeker heeft tegen deze beslissing bij de raad verzet aangetekend.

1.2        In de verzetprocedure bij de raad heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend naar aanleiding van de oproepingsbrief voor de mondelinge behandeling van het verzet. Het wrakingsverzoek betreft de leden van de kamer die volgens de oproepingsbrief het verzet ter zitting zouden behandelen. Bij beslissing van 11 december 2018, gewezen onder nummer 18-962/DH/HVD/W, heeft de wrakingskamer van de raad dit verzoek kennelijk ongegrond verklaard.

1.3        Bij de behandeling van het verzet ter zitting van de raad op 17 december 2018 heeft verzoeker de leden van de raad, die de zaak behandelden, opnieuw (mondeling) gewraakt. De raad heeft dit wrakingsverzoek buiten behandeling gesteld omdat de wrakingsgrond - het ter zitting niet voorhanden hebben van voornoemde wrakingsbeslissing van 11 december 2018 - niet raakt aan de onafhankelijkheid van de leden in de kamer van de raad.

1.4        De raad heeft vervolgens het verzet tegen de voorzittersbeslissing verder behandeld en bij uitspraak van 25 februari 2019 gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard. De verzetsbeslissing van de raad is op tuchtrecht.nl gepubliceerd als ECLI:NL:TADRSGR:2019:131. De voorzittersbeslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2018:246. 

1.5        Verzoeker heeft tegen de verzetsbeslissing en tegen de wrakingsbeslissing van de raad hoger beroep ingesteld bij het hof. Dit heeft geleid tot de beslissing van 13 december 2019, gewezen onder nummers 190080 en 190237, waarin het beroep van verzoeker tegen de wrakingsbeslissing niet-ontvankelijk is verklaard en de verzetsbeslissing van de raad is bekrachtigd. Deze beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TAHVD:2020:28.

 

2        HET VERZOEK TOT HERZIENING

2.1        Het verzoek van 30 december 2019, waarbij de gemachtigde van verzoeker het hof om herziening verzoekt van de beslissing van 13 december 2019, is op 6 januari 2020 ter griffie van het hof ontvangen. Het hof heeft voorts kennis genomen van de reactie van verweerder in de hoofdzaak van 11 februari 2020, ter griffie ontvangen op 12 februari 2020.

2.2        Bij brief van 10 februari 2020 heeft het hof de raad in het wrakingsincident verzocht te reageren op het herzieningsverzoek van verzoeker. Bij brief van 3 maart 2020 heeft de raad hierop gereageerd, ter griffie ontvangen per e-mail op 3 maart 2020.

2.3        Bij e-mailbericht van 19 maart 2020 heeft het hof gemachtigde van verzoeker bericht dat de zaak in raadkamer wordt behandeld. Tevens is de samenstelling van de raadkamer medegedeeld, waarbij mr. T. Zuidema de voorzitter is.

2.4        Bij brief van 23 maart 2020 heeft gemachtigde van verzoeker een wrakingsverzoek tegen mr. T. Zuidema ingediend.

2.5        Bij e-mailbericht van 26 maart 2020 heeft het hof gemachtigde van verzoeker bericht dat mr. T. Zuidema berust in het wrakingsverzoek van 23 maart 2020 en dat het wrakingsdossier wordt gesloten. Op dezelfde dag heeft het hof gemachtigde van verzoeker op de hoogte gebracht van de nieuwe samenstelling van de raadkamer, waarbij mr. A.M. van Amsterdam de voorzitter is en mrs. A.D.R.M. Boumans en I.P.A. van Heijst de leden. Het hof heeft vervolgens in deze samenstelling op 30 maart 2020 een beslissing op het herzieningsverzoek gewezen met het kenmerk 190080H en 190237H en daarin het herzieningsverzoek niet-ontvankelijk verklaard (gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TAHVD:2020:72).

2.6        De gemachtigde van verzoeker heeft namens verzoeker per brief van 2 april 2020 verzocht om herziening van de herzieningsbeslissing van 30 maart 2020 omdat verzoeker op 27 maart 2020 de leden van de kamer heeft gewraakt maar dit wrakingsverzoek ten onrechte niet in behandeling is genomen door het hof zodat de beslissing van 30 maart 2020 om die reden onbevoegd is genomen.

2.7        Bij e-mail van 12 mei 2020 heeft mr. A.M. van Amsterdam, mede namens de beide andere leden die de beslissing van 30 maart 2020 hebben gewezen, gereageerd op het verzoek van 2 april 2020. Erkend wordt dat het wrakingsverzoek in het bericht van 27 maart 2020 niet als zodanig is onderkend, en dat dit wrakingsverzoek eerst behandeld had moeten worden onder aanhouding van de behandeling van het herzieningsverzoek.

2.8        Bij beslissing van 8 juni 2020, gewezen onder zaaknummers 190080HH en 190237HH, heeft het hof de beslissing van 30 maart 2020 van het hof, gewezen onder nummers 190080H en 190237H, vernietigd. Het hof heeft in deze beslissing de behandeling van het herzieningsverzoek in de zaak met nummers 190080H en 190237H heropend en die behandeling aangehouden tot op het wrakingsverzoek van 27 maart 2020 zal zijn beslist. Tevens heeft het hof beslist dat het wrakingsverzoek van 27 maart 2020 van verzoeker tegen mr. A.M. van Amsterdam, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. I.P.A. van Heijst wordt doorgestuurd naar de wrakingskamer. Deze beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TAHVD:2020:114.

2.9        Op 14 juli 2020 heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen de leden van bovengenoemde wrakingskamer , waarin zij niet berust hebben. Bij beslissing van 11 augustus 2020, gewezen onder zaaknummers 190080HW3 en 190237HW3, heeft het hof dit wrakingsverzoek van verzoeker afgewezen (gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TAHVD:2020:133).

2.10        Bij brief van 24 augustus 2020 heeft verzoeker opnieuw een wrakingsverzoek ingediend, maar nu beperkt tot twee leden van de wrakingskamer. Bij beslissing van 2 oktober 2020, gewezen onder zaaknummers 190080HW2 en 190237HW2, heeft het hof dit wrakingsverzoek (op grond van artikel 3.1 sub a van het wrakingsprotocol) buiten beschouwing gelaten en stelt voorts vast dat sprake is van misbruik van recht als bedoeld in artikel 3.1 sub g van het protocol. In dezelfde beslissing stelt de wrakingskamer vervolgens vast dat het wrakingsverzoek van 27 maart 2020 tegen mrs. Van Amsterdam, Boumans en Van Heijst op geen enkele wijze is onderbouwd, en wijst dit wrakingsverzoek af. Tenslotte bepaalt de wrakingskamer dat (omdat verzoeker het proces in zijn zaak tracht te verstoren door misbruik te maken van het recht op wraking) dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling zal worden genomen.

2.11        Bij deze stand van zaken (de beslissing van het hof van 30 maart 2020 is vernietigd en het wrakingsverzoek tegen de zetel is afgewezen) zal het onderzoek worden hervat in de stand waarin het zich bevond direct voorafgaand aan beslissing van het hof van 30 maart 2020.

2.12        Het hof heeft de zaak in raadkamer behandeld.

 

3        BEOORDELING

3.1        Het hof stelt voorop dat tegen een beslissing van het hof in de Advocatenwet geen gewoon rechtsmiddel is opengesteld.

3.2         Bij uitzondering kan hierover anders worden geoordeeld, maar daarvan is in dit geval geen sprake. Verzoeker kan niet worden ontvangen in zijn herzieningsverzoek, omdat hij geen advocaat is ten aanzien van wie een klacht gegrond is verklaard. Reeds op deze grond zal verzoeker in zijn herzieningsverzoek niet-ontvankelijk worden verklaard.

 

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-        verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn herzieningsverzoek.

 

Aldus gewezen door mr. A.M. van Amsterdam, voorzitter, mrs A.D.R.M. Boumans en I.P.A. van Heijst, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van der Hoorn, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2020.

griffier        voorzitter   

De beslissing is verzonden op 6 november 2020.