Rechtspraak
Uitspraakdatum
06-11-2020
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2020:227
Zaaknummer
200168
Inhoudsindicatie
Beklag ex art. 13 AW. Beroep van deken op ne bis in idem slaagt. Klager heeft voor dezelfde zaak opnieuw verzocht om aanwijzing van een advocaat. De door klager aangevoerde feiten leiden niet tot een andere beoordeling dan die van het hof in de beslissing van 15 maart 2019. Het beklag wordt dan ook ongegrond verklaard.
Uitspraak
BESLISSING
van 6 november 2020
in de zaak 200168
naar aanleiding van het beklag van:
klager
tegen:
de Deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Noord-Nederland
de deken
1 HET VERZOEK ALS BEDOELD IN ART. 13 LID 1 ADVOCATENWET
Op 30 juni 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland, verder te noemen ‘de deken’, een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De deken heeft dit verzoek afgewezen bij brief van 14 juli 2020. Bij e-mailbericht van 19 juli 2020 heeft klager beklag gedaan tegen de beslissing van de deken.
2 HET GEDING BIJ HET HOF
2.1 Het beklag met bijlagen is per e-mailbericht op 19 juli 2020 ontvangen door de griffie van het hof.
2.2 Het hof heeft verder kennis genomen van het e-mailbericht van klager van 30 juli 2020, het verweer van de deken van 28 augustus 2020 en de e-mailberichten van klager van 1 september 2020 en 6 september 2020.
2.3 Per e-mail van 25 september 2020 is de samenstelling van de kamer en de uitspraakdatum aan partijen bericht.
3 FEITEN
Het volgende is komen vast te staan:
3.1 In 2015 heeft klager zich tot de (toenmalige) deken gewend met het verzoek een advocaat aan hem toe te wijzen in verband met een herroepingsprocedure bij het hof. Op grond van artikel 13 van de Advocatenwet heeft de deken op 16 juli 2015 [naam advocaat 1] aangewezen. Na bestudering van de stukken heeft [naam advocaat 1] op 20 juli 2015 een negatief procesadvies uitgebracht en besloten klager niet bij te staan.
3.2 Klager heeft op 20 juli 2015 de deken opnieuw verzocht hem een advocaat aan te wijzen op grond van artikel 13 Advocatenwet voor het voeren van een herroepingsprocedure. Dat verzoek heeft de deken op 23 juli 2015 afgewezen. Tegen deze afwijzende beslissing heeft klager beklag bij het Hof van Discipline (hierna: het hof) gedaan, wat heeft geleid tot de beslissing van het hof van 23 november 2015 (ECLI:NL:THAVD:2015:297). Het hof heeft het beklag van klager afgewezen omdat, kort gezegd, de termijn waarbinnen die procedure kon worden gestart was verstreken zodat aanwijzing van een advocaat zinloos was. Tevens heeft klager een klacht tegen de deken ingediend over de behandeling van zijn verzoek om aanwijzing van een advocaat. Deze klacht is door de plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de raad) kennelijk ongegrond verklaard op 10 januari 2017 (ECLI:NL:TADRARL:2017:1). Hiertegen is door verweerder verzet ingesteld, dat door de raad op 15 mei 2017 ongegrond is verklaard (ECLI:NL:TADRARL:2017:137).
3.3 Op 19 oktober 2015 heeft klager een klacht over [naam advocaat 1] ingediend bij de deken. De klacht is op verzoek van klager doorgeleid naar de raad. De voorzitter van de raad heeft deze klacht kennelijk ongegrond verklaard bij beslissing van 7 april 2016 (ECLI:NL:TADRARL:2016:244). Hiertegen is door klager verzet aangetekend, waarna de raad bij beslissing van 16 september 2016 het verzet tegen de voorzittersbeslissing en de klacht tegen [naam advocaat 1] gegrond heeft verklaard (ECLI:NL:TADRARL:2016:245). De raad heeft geen maatregel aan [naam advocaat 1] opgelegd. Kort en zakelijk weergegeven houdt de gegrond verklaarde klacht van klager tegen [naam advocaat 1] in dat het schriftelijk advies over de slagingskansen van een herroepingsprocedure (te) beperkt is. De raad oordeelt dat het algemeen en niet juridisch onderbouwde advies van [naam advocaat 1] in deze zaak beneden de maat is. De raad overweegt voorts dat niet is komen vast te staan dat het gegeven advies van [naam advocaat 1] onjuist was, maar dat dit onverlet laat dat [naam advocaat 1] zijn advies aan klager had moeten motiveren.
3.4 In het najaar van 2016 heeft klager twee advocaten benaderd om hem bij te staan in een aansprakelijkheidsprocedure tegen [naam advocaat 1]. Bij brief van 8 januari 2018 heeft [naam advocaat 2], advocaat te [plaatsnaam], namens klager de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van [naam advocaat 1] aangeschreven. [Naam advocaat 2] is van oordeel dat [naam advocaat 1] niet in rechte kan worden aangesproken omdat een causaal verband tussen het advies van [naam advocaat 1] en de daardoor veroorzaakte schade ontbreekt en komt tot een negatief advies.
3.5 Bij brief van 26 oktober 2018 heeft klager de deken verzocht om aanwijzing van een advocaat om een aansprakelijkheidsprocedure jegens [naam advocaat 1] te voeren. De deken heeft klager bij brief van 1 november 2018 geïnformeerd dat hij van oordeel is dat deze procedure geen kans van slagen heeft. Per e-mail van diezelfde dag verzocht klager de deken zijn beslissing te heroverwegen. De deken heeft op 6 november 2018 en op 7 november 2018 in reactie op een herhaald verzoek afwijzend gereageerd.
3.6 Op 14 november 2018 heeft klager de deken opnieuw verzocht om aanwijzing van een advocaat onder verwijzing naar contact met vier advocaten. Daarbij heeft klager correspondentie met drie advocaten gevoegd die klager hebben laten weten hem niet te willen bijstaan. Van de vierde advocaat had hij niets meer vernomen. Het verzoek van 14 november 2018 heeft de deken afgewezen bij beslissing van 5 december 2018. Tegen deze afwijzende beslissing heeft klager beklag bij het hof gedaan, wat heeft geleid tot de beslissing van het hof van 15 maart 2019 (ECLI:NL:TAHVD:2019:109). Het hof heeft het beklag van klager afgewezen. In deze beslissing overweegt het hof dat meerdere advocaten hebben overwogen dat het advies van [naam advocaat 1] niet tot een civielrechtelijke aansprakelijkstelling kan leiden omdat dit op de inhoud geen onredelijk advies is. Het feit dat de raad de tuchtklacht van klager over [naam advocaat 1] gegrond heeft verklaard, doet daaraan niet af aangezien die gegrondverklaring niet ziet op de inhoud van het advies maar op de vorm van het advies – te weten een te beperkte motivering.
3.7 Op 30 juni 2020 heeft klager zich wederom gewend tot de deken met het verzoek aan hem een advocaat aan te wijzen in verband met een herroepingsprocedure tegen [naam advocaat 1]. Bij brief van 9 juli 2020 heeft de deken uitgebreid gemotiveerd aangegeven dat aan het verzoek tot aanwijzing van een advocaat geen gevolg zal worden gegeven, en dat een afwijzende beslissing op verzoek zal worden afgegeven. De deken heeft vervolgens op 14 juli 2020 een afwijzende beslissing afgegeven. De deken is van oordeel dat de procedure waarvoor klager een advocaat zoekt geen redelijke kans van slagen heeft en dat sprake is van ne bis in idem nu wederom een verzoek om aanwijzing is ingediend waarop eerder al negatief is beslist. Evenmin is gebleken van nieuwe feiten en/of omstandigheden.
4 BEOORDELING
Het beklag
4.1 Het beklag van klager houdt kort gezegd in dat de deken er ten onrechte vanuit gaat dat een procedure tegen [naam advocaat 1] wegens een beroepsfout geen redelijke kans van slagen heeft. Verder is er geen sprake van “ne bis in idem” nu de beslissing van het hof van 15 maart 2019 is gebaseerd op onjuiste feiten. Tot slot verwijst de deken ten onrechte naar een advies van [naam advocaat 3] nu klager [naam advocaat 3] niet heeft geconsulteerd. Naar de mening van klager is dit onrechtvaardig, onnodig grievend en een schending van de fundamentele rechtsbeginselen. Daarnaast stelt klager dat [naam advocaat 2] de enige advocaat is die op zijn verzoek met een schriftelijk advies is gekomen -maar niet de beschikking had over het complete dossier- en dat [naam advocaat 2] wel bereid was de zaak van klager te behandelen, maar niet op basis van gefinancierde rechtsbijstand.
Ne bis in idem
4.2 Klager heeft voor dezelfde zaak opnieuw verzocht om aanwijzing van een advocaat. De door klager aangevoerde feiten leiden niet tot een andere beoordeling dan die van het hof in de beslissing van 15 maart 2019. Immers het feit dat klager, zoals hij zelf stelt, [naam advocaat 3] niet heeft geconsulteerd, kan niet afdoen aan het reeds gegeven beslissing dat een procedure tegen [naam advocaat 1] geen redelijke kans van slagen heeft omdat het door [naam advocaat 1] gegeven advies kennelijk niet onjuist was en er geen verband is tussen zijn handelwijze en de gestelde schade.
4.3 Het hof komt dan ook tot de conclusie dat het beklag ongegrond moet worden verklaard.
4.4 Verder stelt het hof vast dat klager al tweemaal eerder (op 26 oktober 2018 en 14 november 2018) in dezelfde kwestie om aanwijzing van een advocaat heeft verzocht. Het gaat nu om een derde beklag van klager tegen dezelfde deken over een verzoek om aanwijzing van een advocaat in minder dan twee jaar. In deze drie verzoeken valt een patroon te ontdekken waarin klager zonder deugdelijke toelichting en gerichte onderbouwing om een advocaat vraagt en zich daar vervolgens over beklaagt bij het hof. Klager moet er rekening mee houden dat een volgend verzoek in de voorliggende en in aanverwante kwesties door het hof niet in behandeling wordt genomen wegens misbruik van klachtrecht.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland van 14 juli 2020 ongegrond .
Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. E.W. de Groot en I.P.A. van Heijst, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van der Hoorn, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2020.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 6 november 2020.