Rechtspraak
Uitspraakdatum
30-10-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2020:89
Zaaknummer
20-001/DB/ZWB
Inhoudsindicatie
Klacht tegen eigen advocaat over de kwaliteit van het gegeven advies en de dienstverlening. Klacht deels niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet genoemde termijn. Voor het overige ongegrond. Dat verweerster klager heeft bijgestaan in een kansloze beslagzaak en kwalitatief geen goed werk heeft geleverd is niet gebleken, noch dat zij excessief heeft gedeclareerd. Dat verweerster de kantonrechter en deken bewust onjuist heeft geïnformeerd is evenmin gebleken.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 30 oktober 2020
in de zaak 20-001/DB/ZWB
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief d.d. 24 december 2018 heeft de gemachtigde van klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 2 januari 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K19-010 van de deken ontvangen.
1.3 Partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling van de klachtzaak op 25 mei 2020. Deze mondelinge behandeling kon vanwege de maatregelen in verband met Covid-19 geen doorgang vinden. Klager en verweerster hebben ingestemd met schriftelijke afdoening en zijn in de gelegenheid gesteld om een nadere schriftelijke toelichting aan de raad te doen toekomen. Klager en verweerster hebben beiden van deze gelegenheid gebruik gemaakt, waarna de raad hen heeft bericht dat de raad op 30 oktober 2020 een beslissing zal geven.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier, van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 15, van de nagekomen brief van verweerster d.d. 23 april 2020 alsook van de nadere schriftelijke toelichting van klagers gemachtigde d.d. 1 juli 2020 en de nadere schriftelijke toelichting van verweerster d.d. 30 juli 2020.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager drijft een onderneming in de handel van oldtimers. Klager en mevrouw K, hierna: “de vrouw”, zijn op 16 maart 2005 een geregistreerd partnerschap aangegaan. Klager is bijgestaan door mr. B, advocaat, maar over diens bijstand en meer in het bijzonder de inhoud van de voorlopige voorzieningen beschikking d.d. 14 mei 2013, was klager niet tevreden. Klager heeft zich vervolgens gewend tot verweerster, die klager vanaf 28 mei 2013 heeft bijgestaan in diverse procedures rondom de ontbinding van het geregistreerd partnerschap. Verweerster heeft de opdracht bij brief van 28 mei 2013 aan klager bevestigd. Op 10 juni 2013 heeft klager de opdrachtbevestiging geaccordeerd. Mrs. G en M, voormalig kantoorgenoten van verweerster, hebben eveneens werkzaamheden verricht in klagers dossier. Mrs. G en M hebben een lager uurtarief gehanteerd dan verweerster.
2.3 Verweerster heeft op 20 september 2013 namens klager een verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen ingediend bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Verweerster heeft klager bijgestaan ter zitting van 17 oktober 2013. Bij beschikking van 22 oktober 2013 heeft de rechtbank partijen verwezen naar het mediationbureau van de rechtbank voor mediation en iedere verdere beslissing aangehouden.
2.4 Verweerster heeft namens klager verweer gevoerd tegen het door de vrouw ingediende verzoek tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap met nevenverzoeken. Verweerster heeft klager ter zitting van 12 maart 2014 bijgestaan. Op 3 april 2014 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant een (tussen)beschikking gegeven waarbij onder meer de ontbinding van het geregistreerd partnerschap is uitgesproken. Verweerster heeft bij e-mail d.d. 15 april 2014 de inhoud van het op 14 april 2014 met klager gevoerde gesprek over de mogelijkheden van het instellen van hoger beroep aan klager bevestigd. Verweerster heeft op 1 juli 2014 namens klager hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank d.d. 3 april 2014 omdat hij zich niet kon verenigen met de wijze van afwikkeling van de vermogensrechtelijke partnerschapsvoorwaarden.
2.5 De vrouw heeft een kort geding aanhangig gemaakt tegen klager. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 september 2014, waarbij klager is bijgestaan door verweerster. Bij vonnis d.d. 23 september 2014 heeft de Voorzieningenrechter bepaald dat makelaarskantoor W gerechtigd was om naar eigen inzicht de woning te verkopen en dat partijen aan de verkoop hun medewerking moesten verlenen.
2.6 In hoger beroep heeft op 6 mei 2015 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Klager is ter zitting bijgestaan door verweerster. Bij beschikking van 18 juni 2015 heeft het gerechtshof geoordeeld dat klager aan de vrouw een bedrag van € 25.000,-- verschuldigd is. Bij tussenbeschikking van 29 oktober 2015 heeft het gerechtshof bepaald dat de vordering van klager op de vrouw kan worden verrekend met de tegenvordering van de vrouw op klager ten bedrage van € 25.000,-- en is iedere verdere beslissing aangehouden.
2.7 Tussen klager en de vrouw was tevens een geschil ontstaan over de afgifte van de administratie, waaronder de kentekenpapieren van 80 auto’s die op naam van klager stonden. De vrouw had geweigerd de kentekenbewijzen aan klager af te geven, waardoor klager de voertuigen niet kon schorsen. De RDW had voorts boetes aan klager opgelegd, omdat niet was voldaan aan de verplichting tot verzekering en de voertuigen tijdig APK te laten keuren. Klager wilde de hieruit voortvloeiende schade op de vrouw verhalen. In december 2015 heeft verweerster klager voor rechtsbijstand in het geschil over de afgifte van de administratie verwezen naar mr. L, die klager vanaf 7 december 2015 is gaan bijstaan in het geschil over de administratie.
2.8 Op 20 oktober 2015 heeft een mondelinge behandeling bij de rechtbank plaatsgevonden, waarbij klager is bijgestaan door verweerster. Op 1 december 2015 heeft de rechtbank een nadere beschikking gegeven, waarin het voorlopig gebruik van de woning is toegewezen aan de vrouw, een verzoek is gedaan aan de Raad voor de Kinderbescherming tot het instellen van een onderzoek en het verzoek ten aanzien van de onderhoudsbijdrage ten behoeve van de vrouw en kinderen is aangehouden. Na 24 december 2015 zijn door verweersters kantoor werkzaamheden verricht voor de laatste fases van de bodemprocedure, waarin de rechtbank nog over het hoofdverblijf, de zorgregeling, de kinderalimentatie en de partneralimentatie diende te beslissen. De voorbereiding van en de bijstand tijdens de laatste zitting op 7 juni 2016 bij de rechtbank heeft mr. M, verweersters toenmalige kantoorgenoot, voor haar rekening genomen. Bij nadere beschikking van de rechtbank d.d. 2 augustus 2016 heeft de rechtbank een zorgregeling bepaald en is iedere verdere beslissing aangehouden.
2.9 In hoger beroep heeft op 7 september 2016 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Tijdens deze zitting is klager bijgestaan door verweerster. Klager en de vrouw hebben ter zitting een akkoord bereikt over de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. De tussen partijen getroffen regeling is vastgelegd in de eindbeschikking van het gerechtshof van 17 november 2016.
2.10 Bij eindbeschikking d.d. 7 februari 2017 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant zijn de laatste geschilpunten in de bodemprocedure met positief resultaat voor klager beslecht.
2.11 Verweersters kantoor heeft voor de voor klager verrichte werkzaamheden in de periode van eind mei 2013 tot 1 augustus 2016 facturen gestuurd tot een bedrag van ongeveer € 65.000,--. Klager heeft deze facturen voldaan. Voor de voor klager verrichte werkzaamheden in de periode van 1 augustus 2016 tot en met 12 maart 2017 zijn declaraties aan klager gestuurd tot een bedrag van € 10.639,19. Van dit bedrag heeft klager € 1.865,28 betaald. Het resterende bedrag heeft klager onbetaald gelaten.
2.12 Verweerster heeft een incassoprocedure tegen klager aanhangig gemaakt. Klager heeft verweer gevoerd tegen verweersters vordering waarbij hij zich op het standpunt heeft gesteld dat verweerster is tekortgeschoten. Bij vonnis d.d. 6 december 2017 is verweersters vordering toegewezen, behoudens een deel van de gevorderde rente. Verweerster heeft het vonnis van de rechtbank d.d. 6 december 2017 doen betekenen aan klager, waarop geen betaling is gevolgd. Op 5 november 2018 heeft verweerster jegens klager een verzoek tot faillietverklaring ingediend bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Bij arrest van 14 juli 2020 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en klager veroordeeld in de proceskosten.
2.13 Op 24 december 2018 heeft klagers gemachtigde namens klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende:
1. Met betrekking tot de gegeven informatie:
- Klager is onvoldoende geïnformeerd over zijn kansen, mogelijkheden en beperkingen in de diverse procedures;
- Klager is onvoldoende geïnformeerd over de te verwachten kosten.
2. Met betrekking tot de kwaliteit van de dienstverlening:
- Er is onnodig geprocedeerd;
- Er is niet doelmatig gewerkt.
3. Met betrekking tot de kosten:
- Er is excessief gedeclareerd;
- De kosten staan niet in verhouding tot het resultaat;
- De kosten staan niet in verhouding tot de verrichte werkzaamheden.
4. Met betrekking tot het geven van onjuiste informatie:
- De kantonrechter is onjuist geïnformeerd;
- De deken is onjuist geïnformeerd.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht gemotiveerd verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 Klachtonderdelen 1 , 2 en 3
De klachtonderdelen 1, 2 en 3 lenen zich voor gezamenlijke behandeling. De raad overweegt dat ingevolge het bepaalde in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet een klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennis genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het nalaten of handelen van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft.
5.2 Klagers gemachtigde heeft zich bij brief d.d. 24 december 2018 met een klacht over verweerster tot de deken gewend, zodat de klacht, voor zover deze ziet op verweersters optreden van vóór 24 december 2015, op grond van artikel 46 g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege het verstrijken van de in voormeld artikel bedoelde verjaringstermijn. Dat klager niet eerder bij de deken een klacht kon indienen, acht de raad niet aannemelijk.
5.3 De raad zal de klachtonderdelen 1, 2 en 3, voor zover deze zien op verweersters optreden tot en met 24 december 2015, op grond van het voorgaande niet-ontvankelijk verklaren.
5.4 Voor zover de klachtonderdelen 1, 2 en 3 zien op verweerster optreden van na 24 december 2015, zijn deze klachtonderdelen wel ontvankelijk. De raad stelt vast dat in klagers dossier niet enkel door verweerster werkzaamheden zijn verricht, maar tevens door haar kantoorgenoot mrs. G en M. De onderhavige klacht beperkt echter zich tot verweersters optreden, zodat de raad enkel verweersters optreden zal beoordelen.
5.5 De klachtonderdelen 1, 2 en 3 zien op de dienstverlening door de (eigen) advocaat van klager. Gezien het bepaalde bij artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening moet rekening worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vergelijk Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). De raad zal de genoemde klachtonderdelen hierna aan de hand van deze maatstaf beoordelen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerster heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
5.5 Voor zover de werkzaamheden zijn verricht door verweerster is naar het oordeel van de raad niet gebleken van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Klager klaagt dat hij onvoldoende is geïnformeerd over de te verwachten kosten en zijn kansen. De raad stelt vast dat verweerster klager in de door klager voor akkoord ondertekende opdrachtbevestiging heeft geïnformeerd over de hoogte van haar uurtarief, de kosten en de wijze waarop zij declareert. Klager heeft gewacht met klagen tot december 2018, meer dan vijf jaar na het verstrekken van de opdracht en de eerste adviezen van verweerster. Zoals de raad reeds heeft geoordeeld, is dit te laat. Voorts staat vast dat verweerster haar werkzaamheden maandelijks aan klager heeft gedeclareerd, waarbij klager door middel van de bij iedere declaratie gevoegde gespecificeerde omschrijving van de werkzaamheden met urenomschrijving een volledig en up to date inzicht had in de tijdsbesteding en de in rekening gebrachte advocaatkosten. De raad is van oordeel dat klager onvoldoende concrete feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht die de conclusie rechtvaardigen dat verweerster klager na 24 december 2015 niet naar behoren heeft geïnformeerd over de kosten en kansen.
5.6 Verweerster heeft gemotiveerd betwist dat zij onnodig heeft geprocedeerd en niet doelmatig heeft gewerkt. Tegen de achtergrond van het gemotiveerde verweer van verweerster had het op de weg van klager gelegen om specifiek aan te geven op welke punten verweerster ter uitvoering van de aan haar verstrekte opdracht inzake de echtscheidingsprocedure(s) niet effectief en doelmatig zou hebben geprocedeerd. Dat heeft klager niet gedaan. De raad is van oordeel dat klager de klacht onvoldoende met concrete feiten en omstandigheden heeft onderbouwd, zodat de klacht, die door verweerster gemotiveerd is bestreden, ongegrond moet worden verklaard.
5.7 Voor zover de klacht ziet op de hoogte van de declaraties overweegt de raad dat de tuchtrechter niet de bevoegdheid heeft om declaratiegeschillen te beslechten, doch slechts waakt tegen excessief declareren. Hiervan is in deze niet gebleken. Klager heeft slechts in algemene termen bezwaren geuit tegen de hoogte van het bij hem in rekening gebrachte bedrag. Verweerster heeft haar vordering op klager ter zake de openstaande facturen voorgelegd aan de civiele rechter. In deze civiele procedure heeft klager zowel in eerste aanleg als in hoger beroep gesteld dat verweerster bovenmatig heeft gedeclareerd. Dat verweer is zowel in eerste aanleg als in hoger beroep gepasseerd omdat klager die stelling naar het oordeel van de rechtbank respectievelijk het gerechtshof op geen enkele wijze had onderbouwd. Ook in de onderhavige tuchtrechtelijk procedure heeft klager naar het oordeel van de raad op geen enkele wijze onderbouwd waarom sprake zou zijn van excessief declareren. Klager heeft de door verweerster overgelegde urenspecificaties onbesproken gelaten. De raad kan zonder concreet gemotiveerde onderbouwing, die niet is gegeven, niet vaststellen dat sprake is van dusdanig buitenproportioneel declareren dat dit de conclusie rechtvaardigt dat sprake is van excessief declareren. De raad zal dit onderdeel van de klacht daarom eveneens als ongegrond afwijzen.
5.8 Klachtonderdeel 4
De raad overweegt dat het een advocaat vrij staat om, indien een (voormalig) cliënt declaraties onbetaald laat, jegens die cliënt een incassoprocedure op te starten. In een dergelijke procedure staat het de advocaat voorts vrij om zijn standpunt bij de rechter naar voren te brengen, ook als dat standpunt afwijkt van het standpunt van de (voormalig) cliënt. Dat verweerster in de incassoprocedure ten overstaan van de rechter feiten naar voren heeft gebracht waarvan zij de onwaarheid kende of behoorde te kennen is niet gebleken. Dat verweerster tot slot de deken onjuist heeft geïnformeerd toen zij hem consulteerde naar aanleiding van haar voornemen om jegens klager een faillissementsverzoek in te dienen is, mede gelet op hetgeen de deken daaromtrent in het dekenstandpunt d.d. 28 november 2019 heeft opgemerkt, evenmin gebleken. Klachtonderdeel 4 is dan ook ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klachtonderdelen 1, 2 en 3, voor zover deze zien op verweersters optreden tot en met 24 december 2015, met toepassing van artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk;
- verklaart de klachtonderdelen 1, 2 en 3, voor zover deze zien op verweersters optreden van na 24 december 2015, ontvankelijk en ongegrond;
- verklaart klachtonderdeel 4 ontvankelijk en ongegrond.
Aldus beslist door mr. P.H. Brandts, voorzitter, mrs. W.A.A.J. Fick-Nolet en A.J.F. van Dok, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2020.
Griffier Voorzitter