Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-08-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2020:141

Zaaknummer

19-431

Inhoudsindicatie

Verzetbeslissing. Geen aanleiding om aan de juistheid van de voorzittersbeslissing te twijfelen. Juiste maatstaf toegepast en rekening gehouden met alle relevante omstandigheden van het geval. Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 17 augustus 2020

in de zaak 19-431/AL/GLD

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 28 oktober 2019 op de klacht van:

klager

over:

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 29 november 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 1 juli 2019 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 18/155 van de deken ontvangen.

1.3    Bij beslissing van 28 oktober 2019 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond (klachtonderdelen 1, 2 en 4) dan wel kennelijk niet-ontvankelijk (klachtonderdelen 3 en 5) verklaard. Deze beslissing is op 28 oktober 2019 verzonden aan partijen.

1.4    Op 29 oktober 2019 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op 30 oktober 2019 ontvangen.

1.5    De behandeling van de klacht stond aanvankelijk gepland op de zitting van 20 april 2020. Vanwege de door de overheid getroffen coronamaatregelen medio maart 2020 kon deze zitting niet doorgaan. De raad heeft klager en verweerder voorgesteld om de klacht schriftelijk, dus zonder mondelinge behandeling, af te doen. Klager en verweerder hebben met dit voorstel ingestemd. Vervolgens heeft de raad klager en verweerder in de gelegenheid gesteld om nog een laatste schriftelijke reactie in te dienen. Van deze gelegenheid heeft verweerder bij e-mail van 12 mei 2020 gebruikgemaakt.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail van verweerder van         12 mei 2020.

2    VERZET

2.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager zich niet met de inhoud van de voorzittersbeslissing kan verenigen. Klager heeft in zijn verzetschrift grotendeels dezelfde stellingen naar voren gebracht als in zijn inleidende klachtbrief.

2.2    Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klager in verzet niet op.

3    FEITEN EN KLACHT

3.1    Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

4    BEOORDELING

4.1    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.

4.2    De raad ziet op grond van de dossierstukken geen aanleiding om aan de juistheid van de beslissing van de voorzitter te twijfelen. Ten aanzien van klachtonderdeel 1 blijkt uit de dossierstukken, waaronder het betreffende proces-verbaal, niet dat verweerder zich op de zitting van 22 januari 2018 onnodig grievend over (de gezondheidstoestand van) klager heeft uitgelaten. Dat verweerder onvoldoende kennis heeft van kinderalimentatie en schulden en klager daardoor schade heeft geleden (klachtonderdeel 2) blijkt niet uit de stukken en dit is ook door verweerder betwist. Verder heeft de voorzitter terecht over klachtonderdeel 4 geoordeeld dat niet kan worden vastgesteld welke lezing over de in het geding gebrachte processtukken het meest aannemelijk is en dat dit klachtonderdeel daarom kennelijk ongegrond is. Klachtonderdeel 3 gaat over de geheimhoudingsplicht tussen verweerder als advocaat en zijn cliënte. Wat er verder ook zij van de inhoud van dit klachtonderdeel, klager heeft hier geen eigen rechtstreeks belang bij als wederpartij. Klager heeft ook geen omstandigheden genoemd waaruit zou kunnen worden geconcludeerd dat dit in zijn geval anders is. Tot slot heeft de voorzitter terecht over klachtonderdeel 5 geoordeeld dat een kantoorklachtenregeling alleen betrekking heeft op de advocaat-cliëntrelatie, zodat klager hier geen beroep op kan doen.

4.3    De raad is gelet op het bovenstaande van oordeel dat de voorzitter in zijn beslissing bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. De voorzitter heeft de klachtonderdelen dus terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond (klachtonderdelen 1, 2 en 4) en kennelijk niet-ontvankelijk (klachtonderdelen 3 en 5) verklaard. De verzetgrond van klager kan daarom niet slagen.

4.4    Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de inhoud van de klacht. De raad zal het verzet dan ook ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. F.L.M. Broeders en W.W. Korteweg, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2020.

 

Griffier                                                  Voorzitter