Rechtspraak
Uitspraakdatum
30-10-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2020:88
Zaaknummer
20-615/DB/LI
Inhoudsindicatie
Advocaat heeft standpunt van zijn cliënt verwoord. Stelling dat gelden van de spaarrekening waren verdwenen, betekent niet dat advocaat klaagster van verduistering heeft beticht. Juistheid van de stelling blijkt bovendien uit de klachtbrief van klaagster.
Inhoudsindicatie
Advocaat heeft belangen van klaagster niet nodeloos geschaad.
Inhoudsindicatie
Klacht kennelijk ongegrond
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 30 oktober 2020
in de zaak 20-615/DB/LI
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
De [plaatsvervangend] voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) van met kenmerk K20-066, door de raad ontvangen op 13 augustus 2020 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Tussen klaagster en de broer van klaagster is een gerechtelijke procedure aanhangig (geweest). Verweerder trad tijdens de procedure op als advocaat van de broer van klaagster. Verweerder heeft op 10 april 2019 een tweetal producties aan de kantonrechter toegezonden. Verweerder schreef hierin onder meer het volgende : “productie 7: e-mail d.d. 27 januari 2019 met een overzicht van de onverdeelde boedel, waaruit blijkt dat een bedrag ad € 28.871,- van de Rabo spaarrekening tussen 5 oktober 2018 en 1 januari 2019 is verdwenen.”
1.2 Verweerder schreef per email van 17 april 2019 het volgende aan klaagster : “Dat een bedrag ad € 28.871,- tussen 5 oktober 2018 en 1 januari 2019 van de Rabo Spaarrekening is verdwenen staat vast. Ik zal dan ook geen brief aan de rechtbank sturen waarin ik mijn toelichting bij productie 7 rectificeer. (…..)”
1.3 Op 19 april 2019 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.
Verweerder heeft de kantonrechter bewust onjuist geïnformeerd en zijn stelling gehandhaafd hoewel hij bewijs heeft ontvangen dat het bedrag van € 28.871,- niet verdwenen is, althans niet verduisterd werd, maar overgeboekt naar de basisrekening om aangewend te worden voor voldoening van erfbelasting, kosten en voor door klaagster vooruitbetaalde rekeningen.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 Verweerder heeft als meest verstrekkend verweer naar voren gebracht dat de klacht niet-ontvankelijk dient te worden verklaard op grond van het bepaalde in artikel 47 b Advocatenwet dat niemand andermaal tuchtrechtelijk kan worden berecht voor een handelen of nalaten waarover ten aanzien van hem een onherroepelijk geworden tuchtrechtelijke eindbeslissing is genomen. Verweerder stelt dat klaagster op 17 april 2019 een gelijkluidende klacht bij de deken heeft ingediend bekend onder nummer K18-095, waarop door de raad van discipline bij beslissing van 26 augustus 2019 onherroepelijk is beslist. Voormelde klachtzaak, bij de raad bekend onder nummer 19-042/DB/LI betreft weliswaar een klachtzaak met gelijkluidende klachten tussen klaagster en verweerder, maar deze klachtzaak had betrekking op het optreden van verweerder als advocaat van de buren van klaagster in een burengeschil. Omdat de klacht in deze zaak betrekking heeft op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de broer van klager in een andere zaak is er geen sprake van een eerdere onherroepelijke tuchtrechtelijke beslissing zoals bedoeld in artikel 47 b Advocatenwet. Klaagster is daarom ontvankelijk in haar klacht.
4.2 De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De voorzitter overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De voorzitter zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.
4.3 Vast staat dat klager op 10 april 2019 aan de kantonrechter heeft geschreven dat vast stond dat een bedrag ad € 28.871,- tussen 5 oktober 2018 en 1 januari 2019 van de Rabo Spaarrekening is verdwenen. De voorzitter volgt klaagster niet in haar stelling dat hieruit volgt dat verweerder aan de kantonrechter heeft bericht dat door klaagster gelden zouden zijn verduisterd. Verweerder heeft in zijn brief van 10 april 2019 aan de kantonrechter het woord verduisteren niet gebruikt. Verweerder heeft namens zijn cliënt enkel naar voren gebracht dat een bedrag van € 28.871,- van de Spaarrekening was verdwenen. De juistheid hiervan blijkt uit de klachtbrief van klaagster, waaruit volgt dat het door verweerder vermelde bedrag was overgeboekt van de spaarrekening naar de betaalrekening. Dat het bericht van verweerder aan de kantonrechter dat er van de spaarrekening geld verdwenen was klaagster niet welgevallig was, betekent niet dat verweerder de grens die hem als advocaat van de wederpartij toekwam heeft overschreden. Het lag op de weg van klaagster om te reageren op de stellingen die door verweerder namens zijn cliënt in rechte naar voren zijn gebracht. Uit de overgelegde stukken is naar het oordeel van de voorzitter niet gebleken dat verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij de belangen van klaagster nodeloos heeft geschaad.
4.4 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht in beide onderdelen met toepassing van artikel 46 j lid 1 sub c Advocatenwet kennelijk ongegrond verklaren
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond
Aldus beslist door mr. C.A.M. de Bruijn, voorzitter, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken op 30 oktober 2020.
Griffier Voorzitter