Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-10-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2020:222

Zaaknummer

20-362/A/A

Inhoudsindicatie

Deels gegronde klacht over de eigen advocaat. Verweerster heeft met haar e-mail aan de rechtsbijstandsverzekeraar van klager tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. In de e-mail heeft verweerster vertrouwelijke informatie verstrekt over klager als cliënt van verweerster. Verweerster heeft zich niet beperkt tot de enkele mededeling dat zij vanwege een vertrouwensbreuk de opdrachtrelatie met klager had beëindigd, maar is in de e-mail uitgebreid ingegaan op hetgeen aan die vertrouwensbreuk ten grondslag lag. Daarmee heeft verweerster haar geheimhoudingsplicht geschonden. Dat verweerster in de e-mail geen informatie over de inhoud van de zaak die zij voor klager in behandeling had heeft verstrekt aan de rechtsbijstandsverzekeraar, doet aan het voorgaande niet af. Hetzelfde geldt voor het telefoongesprek dat verweerster met de rechtsbijstandsverzekeraar van klager heeft gehad. Waarschuwing en kostenveroordeling.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 12 oktober 2020

in de zaak 20-362/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 22 juli 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Op 15 mei 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2018-983049/EJH/AvO/DR van de deken ontvangen. De behandeling van de klacht is vervolgens gepland op de zitting van de raad van 6 juli 2020.

1.3    Bij op 1 juli 2020 ter griffie van de raad ingekomen verzoekschrift heeft klager de wraking verzocht van de plaatsvervangend voorzitter van de raad, mr. G.A.F.M. Wouters. Bij beslissing van 3 juli 2020 heeft de wrakingskamer van de raad het wrakingsverzoek kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De zitting van 6 juli 2020 is op 6 juli 2020 alsnog aangehouden vanwege ziekte aan de zijde van klager.

1.4    De klacht is uiteindelijk behandeld via een videoverbinding op de zitting van de raad van 28 september 2020. Daarbij waren klager, vergezeld door de heer G. Tomassen, en verweerster, bijgestaan door mr. N. Don, aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Op verzoek van klager was tussen hem en rest van de ter zitting aanwezige personen enkel een geluidsverbinding.

1.5    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4 en I tot en met IV.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    De rechtsbijstandsverzekeraar van klager (hierna: de rechtsbijstandsverzekeraar), heeft op 25 juli 2016 een zaak van klager uitbesteed aan een netwerkkantoor, het kantoor van verweerster. Bij e-mail van 25 juli 2016 heeft een medewerker van de rechtsbijstandsverzekeraar klager onder meer geschreven:

“Zonder uw toestemming mag uw advocaat ons niet informeren over uw dossier. U moet daar dan schriftelijk toestemming voor geven. Dit noemen wij een machtiging. (…)

De machtiging ondertekenen is niet verplicht”

2.3    Bij e-mail van 27 juli 2016 heeft verweerster aan klager bevestigd dat zij zijn zaak in behandeling heeft gekregen. Bij e-mail van 29 juli 2016 heeft klager verweerster stukken toegestuurd.

2.4    Op 11 augustus 2016 heeft verweerster klager een conceptbrief aan de wederpartij toegestuurd. Bij e-mail van 12 augustus 2016 heeft klager op de conceptbrief gereageerd.

2.5    Op 16 augustus 2016 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen klager en verweerster.

2.6    Bij e-mail van 16 augustus 2016 heeft verweerster een medewerkster van de rechtsbijstandsverzekeraar (hierna: mevrouw H) onder meer geschreven:

“Graag bevestig ik hierbij het telefoongesprek dat wij zo-even voerden met betrekking tot uw verzekerde [klager]. Vanmiddag heb ik een zeer onaangenaam telefoongesprek gevoerd met [klager] over de door mij opgestelde conceptbrief. [Klager] had schriftelijk op elke zin van deze brief iets aan te merken en heeft zijn wantrouwen naar mij toe duidelijk geuit. Tijdens ons telefoongesprek wilde hij iedere opmerking op mijn brief bespreken. Ik heb [klager] uitgelegd dat ik duidelijk merk dat hij geen enkel vertrouwen heeft in mij als de behandelaar van zijn dossier en dat het absoluut niet werkbaar is als een cliënt op letterlijk elke zin of woord een aanmerking heeft. Er dient vertrouwen te zijn vanuit een cliënt in zijn advocaat, pas dan kan een zaak tot een goed einde worden gebracht. [Klager] begreep dit niet. De brieven worden altijd eerst in concept naar cliënten toegestuurd zodat op- en/of aanmerkingen gegeven kunnen worden, maar op deze manier is dat niet werkbaar. Ik heb hem dit proberen uit te leggen maar [klager] wilde niet luisteren naar mij. Ik heb toen aangegeven dat ik contact met u op zou nemen en dat hij verder van u zou horen, omdat ik geen kwestie in behandeling kan nemen op het moment dat er vanuit een cliënt geen vertrouwen in mij is.

Ik bericht u hierbij dan ook gelijk dat ik over zal gaan tot sluiting van het dossier.”

2.7    Bij e-mail van 18 augustus 2016 heeft mevrouw H klager onder meer geschreven:

“Ik heb bericht ontvangen van [verweerster] (…)

U bent verplicht mee te werken en de aanwijzingen van uw advocaat op te volgen. U doet dat niet in deze zaak. [De rechtsbijstandsverzekeraar] zegt de dekking om deze reden op.”

2.8    Bij e-mail van eveneens 18 augustus 2016 heeft klager verweerster onder meer geschreven:

“Ik kreeg bijgevoegde e-mail van [de rechtsbijstandsverzekeraar]. U heeft kennelijk gezegd tegen [de rechtsbijstandsverzekeraar] dat ik niet heb meegewerkt en uw aanwijzingen niet heb opgevolgd. (…)

Ik heb alle medewerking verleend. Ik heb u alle stukken ter beschikking gesteld. Ik heb twee gesprekken met u gevoerd die ik heb opgenomen. Ik heb deze zojuist beluisterd en uit niets blijkt dat ik niet heb meegewerkt, integendeel. Het was u die weigerde mijn commentaar op uw conceptbrief te bespreken. U weigerde derhalve uw medewerking want u vond dat ik te veel opmerkingen had en was niet bereid deze inhoudelijk met mij te bespreken. (…) Verder heeft u mij op geen enkel moment aanwijzingen gegeven die ik moet op volgen. Derhalve kan mij dan ook niet verweten worden dat ik uw aanwijzingen niet heb opgevolgd.

Tijdens het tweede gesprek was u van mening dat ik geen vertrouwen had in u en dat ik dat wel moet hebben. Op basis hiervan wilde u de relatie met mij beëindigen. En niet om bovengenoemde redenen.

Bij deze verzoek ik, en zonodig sommeer ik u om morgen vóór 12 uur schriftelijk te bevestigen aan [de rechtsbijstandsverzekeraar] wat de werkelijke reden was waarom u de relatie heeft beëindigd en [de rechtsbijstandsverzekeraar] per direct correct te informeren over de gang van zaken en mij hiervan tevens een kopie per e-mail te doen toekomen.”

2.9    Op 19 augustus 2016 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen verweerster en mevrouw H. Mevrouw H heeft van dit gesprek een telefoonnotitie gemaakt, die als volgt luidt:

“[Verweerster] heeft een zeer vervelende brief ontvangen. Dat hij een klacht gaat indienen bij de deken. En bij justitie. Hij geeft aan wel mee te werken. Ik geef aan dat zij hem naar ons moet verwijzen. het is onze visie op zijn handelen. Ze gaat dat aan mij en verz bevestigen.”

2.10    Bij e-mail van 19 augustus 2016 heeft verweerster mevrouw H onder meer geschreven:

“Hierbij bevestig ik ons telefoongesprek van zo-even. Van uw verzekerde, [klager], heb ik begrepen dat zijn dekking door [de rechtsbijstandsverzekeraar] is opgezegd omdat hij niet heeft meegewerkt aan de zaak (…) Ik heb u echter deze week medegedeeld dat er sprake is van een vertrouwensbreuk. Het is derhalve de interpretatie van [de rechtsbijstandsverzekeraar] dat [klager] niet heeft meegewerkt aan zijn dossiers. Zoals besproken is er sprake van een misverstand.”

Verweerster heeft deze e-mail in cc aan klager gestuurd.

2.11    Op 29 augustus 2016 heeft klager telefonisch contact gehad met mevrouw H.

2.12    Bij e-mail van 11 september 2016 heeft klager verweerster onder meer geschreven:

“Ik constateer dat u niet aan mijn verzoek/sommatie heeft voldaan. (…)

In plaats van een schriftelijke reactie heeft u vrijdagochtend 19 augustus 2016 telefonisch contact gehad met [mevrouw H] van [de rechtsbijstandsverzekeraar] en per e-mail een bevestiging van dit gesprek aan [mevrouw H] gestuurd. (…)

In plaats van te voldoen aan mijn verzoek/sommatie heeft u mondeling overleg met [de rechtsbijstandsverzekeraar] gehad en u bevestigt het gesprek per e-mail (…) U schrijft dat er sprake is van een vertrouwensbreuk en dat het de interpretatie van [de rechtsbijstandsverzekeraar] is dat ik niet heb meegewerkt aan mijn dossier.

[Mevrouw H] zegt dat er kennelijk nog iets anders is gezegd door u op basis waarvan mijn dekking alsnog is opgezegd. Ik wil dan ook van u een volledig gespreksverslag van het voornoemde telefoongesprek (…)

In de e-mail spreekt u van een misverstand zonder erop in te gaan waarop dit is gebaseerd. Gaarne verneem ik van uw wat u hiermee bedoelt. Mij is niets bekend van een misverstand.

Eveneens wil ik gaarne van u weten wanneer u [de rechtsbijstandsverzekeraar] telefonisch heeft bericht dat u de relatie met mij heeft opgezegd en wat u hierover tegen [de rechtsbijstandsverzekeraar] heeft verklaard.”

2.13    Bij e-mail van 14 september 2016 heeft verweerster klager onder meer geschreven:

“Op vrijdag 19 augustus jl. heb ik aan uw verzoek voldaan door [de rechtsbijstandsverzekeraar] te berichten dat de vertrouwensbreuk niet te wijten was aan het feit dat u niet zou hebben meegewerkt aan uw zaak. Diezelfde dag heb ik [de rechtsbijstandsverzekeraar] hiervan schriftelijk op de hoogte gebracht en u direct in de cc opgenomen. [De rechtsbijstandsverzekeraar] heeft mij bevestigd dat het de interpretatie is van [de rechtsbijstandsverzekeraar] dat zij u geen dekking geven. Ik kan u hier helaas niet verder mee van dienst zijn.

Volledigheidshalve meld ik u dat ik geenszins mijn geheimhoudingsplicht heb geschonden, ik heb [de rechtsbijstandsverzekeraar] absoluut niet inhoudelijk over uw kwestie bericht en enkel kort met [mevrouw H] besproken wat ik u in mijn e-mail van 19 augustus 2016 heb uiteengezet. Meer is er simpelweg niet besproken.”

2.14    Bij e-mail van 25 september 2016 heeft klager verweerster onder meer geschreven:

“U stelt dat u uw geheimhoudingsplicht niet heeft geschonden. Onder punt 1 kunt u lezen dat [mevrouw H] zegt dat er nog iets anders is gezegd door u op basis waarvan mijn dekking alsnog is opgezegd. U geeft hier geen duidelijkheid over.

(…)

Er zijn nu tegenstrijdige verklaringen. [Mevrouw H] heeft verklaard dat de dekking is opgezegd op basis van inhoudelijke informatie over mijn zaak die door u is verstrekt en waarvan alleen u kennis kon hebben. Dat zou betekenen dat u uw geheimhoudingsplicht zou hebben geschonden.”

2.15    Bij e-mail van 28 september 2016 heeft verweerster klager onder meer geschreven:

“Ik deel u nogmaals mede dat ik absoluut niets inhoudelijks met [mevrouw H] heb besproken. Ik weet niet wat [mevrouw H] met die zin heeft bedoeld, dit kunt u het beste aan haar vragen.”

2.16    Op 13 oktober 2019 heeft klager verweerster meegedeeld dat het door hem van haar ontvangen dossier niet compleet is en haar gevraagd de ontbrekende stukken aan hem toe te sturen. Bij e-mail van 14 oktober 2019 heeft verweerster klager een aantal stukken toegestuurd.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.

a)    Verweerster heeft op 16 augustus 2016 zonder de toestemming van klager en zonder zijn medeweten vertrouwelijke inhoudelijke informatie verstrekt aan derden middels telefonische contacten en per e-mail.

b)    Verweerster heeft de op 16 augustus 2016 verstrekte informatie willens en wetens voor klager verborgen gehouden en verdoezeld, terwijl zij deze aan klager had moeten verstrekken.

c)    Verweerster heeft op 19 augustus 2016 zonder de toestemming van klager en zonder zijn medeweten vertrouwelijke inhoudelijke informatie verstrekt aan derden over zijn brief van 18 augustus 2016 gericht aan verweerster, waarbij de rechtsbijstandsverzekeraar instructies heeft gegeven hoe de brief behandeld diende te worden. Door hieraan gehoor te geven heeft verweerster samengespannen met de rechtsbijstandsverzekeraar.

d)    Verweerster heeft de uitbestedingsovereenkomst met de rechtsbijstandsverzekeraar geschonden.

e)    Verweerster heeft klager misleid in de periode augustus/september 2016, door willens en wetens te zwijgen over het verstrekken van vertrouwelijke informatie aan de rechtsbijstandsverzekeraar, terwijl klager hier expliciet om gevraagd had. Daarnaast had verweerster in voornoemde periode meerdere valselijke verklaringen hierover afgelegd. Verweerster had destijds de mogelijkheid haar onrechtmatig handelen ongedaan te maken door tot inkeer te komen en openheid van zaken te geven, maar zij heeft dit nagelaten.

f)    Verweerster heeft, na het verzoek van klager om een kopie van zijn dossier te verstrekken, zelfs na herhaaldelijk verzoek hiertoe op 13 oktober 2019, willens en wetens het e-mailbericht van 16 augustus 2016 voor klager achtergehouden.

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

Klachtonderdelen a), c) en d)

5.1    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Klager verwijt verweerster in deze klachtonderdelen dat zij haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden.

5.2    De raad stelt voorop dat de plicht tot geheimhouding (artikel 10a Advocatenwet) behoort tot de kernwaarden van de advocatuur en dat doorbreking daarvan door de advocaat slechts in zeer uitzonderlijke gevallen aan de orde kan komen. Daarbij valt te denken aan een directe dreiging van ernstig, toekomstig gevaar voor de advocaat zelf of een betrokkene dat zonder het doorbreken van het beroepsgeheim niet kan worden afgewend. Het Hof van Discipline heeft benadrukt dat een advocaat ingeval hij doorbreking van de geheimhoudingsplicht overweegt, daarover voorafgaand met de deken overleg dient te plegen en diens advies dient in te winnen (zie ook HvD 3 mei 2019, ECLI:NL:TAHVD:2019:22, en HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:81).

5.3    De raad is van oordeel dat verweerster met haar e-mail aan mevrouw H van 16 augustus 2016 tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. In de e-mail heeft verweerster vertrouwelijke informatie aan de rechtsbijstandsverzekeraar verstrekt over klager als cliënt van verweerster. Verweerster heeft zich niet beperkt tot de enkele mededeling dat zij vanwege een vertrouwensbreuk de opdrachtrelatie met klager had beëindigd, maar is in de e-mail uitgebreid ingegaan op hetgeen aan die vertrouwensbreuk ten grondslag lag. Daarmee heeft verweerster haar geheimhoudingsplicht geschonden. Dat verweerster in de e-mail geen informatie over de inhoud van de zaak die zij voor klager in behandeling had heeft verstrekt aan de rechtsbijstandsverzekeraar, doet aan het voorgaande niet af. Klachtonderdeel a) is dan ook gegrond.

5.4    Datzelfde geldt voor klachtonderdeel c). Uit de telefoonnotitie van mevrouw H van 19 augustus 2016 volgt dat verweerster met mevrouw H heeft gesproken over de inhoud van de e-mail van klager aan verweerster van 18 augustus 2016. Ook daarmee heeft verweerster haar geheimhoudingsplicht geschonden. Klachtonderdeel c) is in zoverre dan ook gegrond en voor het overige ongegrond. Dat verweerster met de rechtsbijstands-verzekeraar tegen klager heeft samengespannen is niet gebleken. Het enkele feit dat mevrouw H verweerster heeft verzocht klager naar de rechtsbijstandsverzekeraar te verwijzen is onvoldoende om daarvan te spreken.

5.5    Nu de klacht dat verweerster de uitbestedingsovereenkomst met de rechtsbijstandsverzekeraar heeft geschonden, naar de raad begrijpt, samenvalt met de hierboven gegrond bevonden onderdelen, is zelfstandige behandeling van klachtonderdeel d) niet nodig.

Klachtonderdelen b), e) en f)

5.6    Ook deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Klager verwijt verweerster in deze klachtonderdelen dat zij de op 16 augustus 2016 aan de rechtsbijstandsverzekeraar verstrekte informatie heeft achtergehouden, zij klager in de periode augustus/september 2016 heeft misleid en willens en wetens het e-mailbericht van 16 augustus 2016 voor klager heeft achtergehouden.

5.7    De raad overweegt als volgt. Uit het klachtdossier en het verhandelde ter zitting volgt dat klager op 29 oktober 2019 van de rechtsbijstandsverzekeraar de e-mail van verweerster aan mevrouw H van 16 augustus 2016 heeft ontvangen, alsmede de telefoonnotitie van mevrouw H van 19 augustus 2016. Klager was niet eerder bekend met deze stukken. Verweerster heeft in haar dupliek en ter zitting aangegeven dat het een bewuste keuze van haar is geweest om die e-mail niet over te leggen. Uit een en ander blijkt dat verweerster ten onrechte in haar verweer op de klacht heeft opgenomen dat zij zich niet meer kon herinneren wat zij met de rechtsbijstandsverzekeraar had besproken en dat het enige dat zij op dat moment kon vaststellen, datgene was wat zij had bevestigd per mail van 19 augustus 2016 aan de rechtsbijstandsverzekeraar en aan klager (te weten dat enkel sprake was van een vertrouwensbreuk).

5.8    Hoewel de raad met verweerster van oordeel is dat zij de e-mail van 16 augustus 2016 niet aan klager behoefde over te leggen nu dit een e-mail is aan een derde, mevrouw H van de rechtsbijstandsverzekeraar, en daarom niet tot het dossier van klager behoorde, had verweerster klager wel moeten inlichten over de inhoud van die e-mail. Zij had dat in ieder geval moeten doen kort na de e-mail van klager aan haar van 18 augustus 2016. Dat heeft verweerster niet gedaan, ook niet nadat klager deze tuchtklacht over haar had ingediend. Verweerster heeft in haar antwoord op de klacht slechts meegedeeld dat zij destijds enkel aan de rechtsbijstandsverzekeraar heeft meegedeeld dat sprake was van een vertrouwensbreuk. Dat is echter, gelet op de inhoud van de e-mail van 16 augustus 2016, onjuist. Ook had verweerster klager naar aanleiding van zijn e-mails van 18 augustus en 11 september 2016 moeten inlichten over de inhoud van haar telefonische contacten met de rechtsbijstandsverzekeraar op 16 en 19 augustus 2016. Dat heeft zij evenmin gedaan. Klachtonderdelen b), e) en f) zijn in zoverre dan ook gegrond. De overige door klager in deze klachtonderdelen genoemde verwijten zijn ongegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Verweerster heeft haar geheimhoudingsplicht en daarmee de kernwaarde vertrouwelijkheid geschonden. Ook heeft verweerster klager niet, althans onvoldoende ingelicht over de informatie die zij met de rechtsbijstandsverzekeraar heeft gedeeld. Zij heeft daarmee ook haar verweer in deze tuchtprocedure niet juist geformuleerd. Dit valt haar tuchtrechtelijk te verwijten. Nu verweerster destijds, in augustus 2016, nog maar een half jaar advocaat was en haar gedragingen hebben plaatsgevonden tegen de achtergrond van een cliëntrelatie waarin spanning was ontstaan, kan het verweten optreden in die fase van haar loopbaan haar minder zwaar kan worden aangerekend. Nu zij bovendien heeft onweersproken heeft gesteld dat nadien op dit punt geen enkele tuchtklacht over haar is ingediend, is de raad van oordeel dat in dit geval kan worden volstaan met een waarschuwing.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b) € 500,- kosten van de Staat.

7.3    Klager heeft in repliek om vergoeding verzocht van door hem gemaakte advocaatkosten als gevolg van het handelen van verweerster. Klager heeft daarbij een beroep gedaan op artikel 48ac lid 1, onder a Advocatenwet. Op grond van de Richtlijn Kostenveroordeling Hof en raden van discipline 2018 komen de door de klager gemaakte reiskosten voor vergoeding in aanmerking. Die heeft klager echter niet gemaakt, nu hij de zitting via een telefoonverbinding heeft bijgewoond. Verlet- of gemachtigdenkosten komen in beginsel niet voor vergoeding in aanmerking. De raad ziet geen aanleiding van dit uitgangspunt af te wijken, te meer omdat klager de hoogte van zijn schade niet heeft onderbouwd.

7.4    Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdelen a), b) gedeeltelijk, c) gedeeltelijk, d), e) gedeeltelijk en f) gedeeltelijk gegrond;

-    verklaart klachtonderdelen b), c), e) en f) gedeeltelijk ongegrond;

-    legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. D. Horeman en E.J.M. van Rijckevorsel-Teeuwen, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2020.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op 12 oktober 2020

mededelingen van de griffier ter informatie:

Verzending

Deze beslissing is in afschrift gelijktijdig verzonden.