Rechtspraak
Uitspraakdatum
13-10-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2020:83
Zaaknummer
20-473/DB/LI
Inhoudsindicatie
Advocaat heeft in beslagrekest standpunt van zijn cliënt verwoord. Dat dit klaagster niet welgevallig was, betekent niet dat de advocaat de rechter heeft misleid. Klacht kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 13 oktober 2020
in de zaak 20-473/DB/LI
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
De [plaatsvervangend] voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het met kenmerk K20-009, door de raad ontvangen op 25 juni 2020 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 11.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Verweerder treedt in een boedelscheidingsprocedure op voor de wederpartij van klaagster. Verweerder heeft op 3 september 2019 namens zijn cliënt bij de Voorzieningenrechter van de Rechtbank een verzoek ingediend om zijn cliënt verlof te verlenen tot het leggen van maritaal (conservatoir) beslag op alle inboedelgoederen en kunstvoorwerpen in de woning c.q. het appartement van klaagster. Verweerder heeft in voormeld beslagrekest onder meer het volgende geschreven: “De man heeft geconstateerd dat zich in het appartement dat de vrouw momenteel huurt, gelegen aan de (…..) nog te verdelen kunstwerken bevinden waarvan in een eerder stadium is aangegeven dat deze vermist/verdwenen zouden zijn. Bij de man bestaat daarom de vrees dat de vrouw kunstwerken onder zich houdt in een poging deze te onttrekken aan de verdeling met de man. In mei 2016 heeft de man al eens conservatoir beslag moeten leggen op de kunstwerken die zich op dat moment bij de vrouw bevonden. Uit het destijds opgemaakt proces-verbaal van de betrokken gerechtsdeurwaarder is toen gebleken dat er kunstwerken bij de vrouw waren die zij daarvoor nog als vermist had opgegeven. (….)”
1.2 De voorzieningenrechter heeft op 4 september 2019 het verzochte verlof verleend. Op 7 november 2019 is conservatoir beslag gelegd op de goederen in de woning van klaagster.
1.3 Op 8 januari 2020 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.
Verweerder heeft in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij de belangen van klaagster nodeloos geschaad doordat hij in een verzoek tot het leggen van beslag aan de rechter onjuiste informatie heeft verstrekt. De rechter heeft op basis van de door verweerder verstrekte leugens toestemming tot beslaglegging verleend.
2.2 Klaagster heeft ter toelichting op de klacht het volgende naar voren gebracht: Verweerder wist dat er geen nog te verdelen kunst aanwezig was in de woning van klaagster. De in de woning van klaagster aanwezige kunst is aan haar toebedeeld en derhalve haar eigendom. Alle nog te verdelen kunstwerken waren opgeslagen in depot. Een kantoorgenote van verweerder was hiervan op de hoogte. Door het beslag is van de hele inboedel foto’s gemaakt die nu in het bezit zijn van de ex-partner van klaagster. Dit is een inbreuk op de privacy.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht heeft betrekking op de advocaat van de wederpartij. Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De voorzitter zal de klacht met inachtneming van bovenstaand uitgangspunt beoordelen.
4.2 De standpunten van klaagster en de cliënt van verweerder in een boedelscheidingsprocedure over de verdeling en de verblijfplaats van kunstwerken staan lijnrecht tegenover elkaar. Het stond verweerder vrij om tot zekerheid van de belangen van zijn cliënt namens zijn cliënt een verzoek tot het leggen van conservatoir beslag bij de rechtbank in te dienen. Verweerder heeft in het beslagrekest het standpunt van zijn cliënt verwoord en onderbouwd op grond waarvan zijn cliënt toestemming verzocht tot het mogen leggen van conservatoir beslag op de inboedelgoederen en kunstvoorwerpen in het appartement van klaagster. Naar het oordeel van de voorzitter is verweerder daarbij gebleven binnen de vrijheid die hem als advocaat van de wederpartij van klaagster toekwam en valt hem daarvan tuchtrechtelijk geen verwijt te maken. Het moge zo zijn dat de door verweerder namens zijn cliënt ingenomen standpunten klaagster niet welgevallig waren, maar dat betekent nog niet dat verweerder de rechter op grond van leugens heeft misleid. De standpunten die verweerder namens zijn cliënt ten aanzien van de kunstwerken heeft ingenomen hadden betrekking op de geschilpunten die partijen in rechte verdeeld houden. Voor zover het beslag naar de mening van klaagster onrechtmatig was gelegd had het op haar weg gelegen daartegen civielrechtelijke maatregelen te treffen.
4.3 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond
Aldus beslist door mr. C.A.M. de Bruijn, voorzitter, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2020. .
Griffier Voorzitter