Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-10-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2020:221

Zaaknummer

20-653/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht van nabestaande slachtoffer moordzaak over advocaat dader kennelijk van onvoldoende gewicht.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  12 oktober 2020

in de zaak 20-653/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 28 augustus 2020 met kenmerk 996346/EJH/FS, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 25. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail met bijlage van klager aan de deken van 3 september 2020.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    De zus van klager is enkele jaren geleden vermoord. De dader, de cliënt van verweerster, is voor die moord veroordeeld en hem is TBS met dwangverpleging opgelegd.

1.2    Op 4 juli 2019 heeft bij de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) een zitting plaatsgevonden over verlenging van de TBS-maatregel. Voorafgaand aan de zitting hadden klager en een aantal andere nabestaanden een verzoek om spreekrecht bij de rechtbank ingediend (hierna: de slachtofferverklaring). De (op schrift gestelde) slachtofferverklaring is in kopie aan verweerster en de officier van justitie verstrekt. Tijdens de zitting heeft de rechtbank meegedeeld het verzoek om spreekrecht niet te honoreren.

1.3    De rechtbank heeft de zitting op enig moment geschorst voor beraad. Tijdens de schorsing heeft een confrontatie plaatsgevonden tussen (de familie van) klager en verweerster.

1.4    Na beraad heeft de rechtbank mondeling uitspraak gedaan en de TBS-maatregel met twee jaar verlengd.

1.5    Op 11 augustus 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.

a)    Verweerster heeft zich tijdens de schorsing van de zitting van 4 juli 2019 op onbetamelijke wijze gemengd in een familiegesprek van klager en hierdoor onnodige emoties teweeg gebracht bij de familieleden van klager.

b)    Verweerster heeft na hervatting van de zitting de rechtbank niet geïnformeerd over het feit dat zij de familie van klager heeft aangesproken in plaats van andersom, waardoor de rechtbank een verkeerd beeld van de familie van klager heeft gekregen.

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    Uitgangspunt bij de beoordeling van de klacht is dat de advocaat een grote vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Die vrijheid mag niet worden beknot ten gunste van de tegenpartij, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze door het optreden van de advocaat zouden worden geschaad. Deze maatstaf is ook in het onderhavige geval van toepassing gelet op de positie van klager in de strafzaak tegen de cliënt van verweerster.   

4.2    Klager verwijt verweerster allereerst dat zij, toen klager en diens familie met elkaar in gesprek waren tijdens de schorsing van de zitting, zich op eigen initiatief tot klager en diens familie heeft gericht naar aanleiding van de opmerking van klager dat hij hoopte dat verweerster de slachtofferverklaring aan haar cliënt zou geven en heeft gezegd “Ik zit hier en hoor alles, nu moet je ophouden! Twee jaar geleden was je ook al zo irritant bezig”. Verweerster heeft niet betwist dat het haar initiatief is geweest om iets te zeggen op de opmerking van klager dat hij hoopte dat verweerster de slachtofferverklaring aan haar cliënt zou geven en dat er vervolgens tumult ontstond. Wel heeft zij betwist dat zij een en ander heeft gezegd in de woorden zoals door klager gesteld. Volgens verweerster heeft zij (alleen) gezegd dat zij de slachtofferverklaring niet aan haar cliënt zou geven. Nu de verklaringen van klager en verweerster over hetgeen tijdens de schorsing is gezegd uiteen lopen, kan de voorzitter niet vaststellen wat verweerster precies heeft gezegd. Voor zover verweerster de woorden heeft gebruikt zoals door klager gesteld, is de voorzitter, hoewel zij begrip heeft voor de emoties van klager en diens familie, van oordeel dat dit van onvoldoende gewicht is om haar daarvan een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Zoals verweerster zelf heeft erkend is het op zijn minst genomen niet handig geweest dat zij iets heeft gezegd op de opmerking van klager. Zij heeft hiervoor in de verschillende stukken in deze tuchtprocedure op een oprechte manier haar excuses aangeboden. Hiermee heeft verweerster gedaan wat redelijkerwijs van haar verwacht mocht worden.

4.3    Voor zover klager verweerster ook verwijt dat zij na hervatting van de zitting de rechtbank niet heeft geïnformeerd over het feit dat zij de familie van klager had aangesproken en niet andersom, geldt dat ook die klacht, mede gelet op het voorgaande, kennelijk van onvoldoende gewicht is. Bovendien heeft de rechtbank op de zitting mondeling uitspraak gedaan en de TBS-maatregel met twee jaar verlengd. Klager is dan ook niet in zijn belangen geschaad.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-    de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk van onvoldoende gewicht.

Aldus beslist door mr. P.M. Wamsteker, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2020.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op 12 oktober 2020 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.