Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-10-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2020:85

Zaaknummer

19-866/DB/OB

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft zich binnen de proeftijd schuldig gemaakt aan een in art. 46 Advocatenwet bedoelde gedraging. De raad gelast ex art. 48e Advocatenwet de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk aan verweerder opgelegde schorsing voor de duur van acht weken.  

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van 26 oktober 2020

in de zaak 19-866/DB/OB

naar aanleiding van de vordering ex artikel 48e Advocatenwet van:

    

de deken

tegen:

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 23 december 2019 met kenmerk nr. 48|19|170K heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant een vordering ex artikel 48e Advocatenwet bij de raad ingediend.  Bij brief aan de raad van 23 december 2019 met kenmerk 48|19|171K, door de raad per e-mail ontvangen op 23 december 2019, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: “de deken”) een verzoek op grond van artikel 60ab Advocatenwet tegen verweerder bij de raad ingediend. Bij brief aan de raad van 23 december 2019 met kenmerk met kenmerk 48|19|160K door de raad per e-mail ontvangen op 23 december 2019, heeft de deken een bezwaar ingediend tegen verweerder.

1.2    De griffier van de raad heeft de deken en verweerder per aangetekende e-mail en bij brief van 24 december 2019 opgeroepen om ter zitting van de raad van 13 januari 2020 te verschijnen voor de behandeling van het verzoek ex artikel 60ab Advocatenwet, het dekenbezwaar en de vordering ex artikel 48e Advocatenwet.

1.3    Het verzoek ex artikel 60ab Advocatenwet is behandeld ter zitting van de raad van 13 januari 2020 in aanwezigheid van de deken, vergezeld van mevrouw X, adjunct-secretaris van de orde van advocaten in het arrondissement Oost-Brabant, en verweerder bijgestaan door mr. S. De raad heeft, conform het door de advocaat van verweerder geformuleerde verzoek tot aanhouding, de behandeling van het dekenbezwaar en de vordering ex artikel 48e Advocatenwet aangehouden.

1.4    De raad heeft het verzoek ex artikel 60ab Advocatenwet bij beslissing van 17 januari 2020 (kenmerk 19-856/DB/OB) toegewezen. Verweerder heeft tegen deze beslissing appel ingesteld. Bij beslissing van 24 juli 2020 (kenmerk 200053) heeft het Hof van Discipline de schorsing in de praktijkuitoefening met onmiddellijke ingang opgeheven.

1.5    Het bezwaar en de vordering ex artikel 48e Advocatenwet zijn behandeld ter zitting van de raad van 7 september 2020 in aanwezigheid van de deken, vergezeld van mevrouw X, adjunct-secretaris van de orde van advocaten in het arrondissement Oost-Brabant, en verweerder bijgestaan door mr. S. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.6    De raad heeft kennis genomen van:

-    de hiervoor bedoelde per email ontvangen brief van de deken van 23 december 2019 met kenmerk 48|19|171K, met bijlagen;

-    de e-mails met bijlagen van mr. S. d.d. 2, 10, 12 (met als bijlage een pleitnota met producties) en 13 januari 2020;

-    de e-mail met bijlage van verweerder d.d. 6 januari 2020;

-    de e-mails met bijlagen van de deken d.d. 6 en 10 januari 2020;

-    de ter zitting door mr. S. overgelegde handgeschreven verklaring van mevrouw T d.d. 23 december 2019;

-    de e-mail met bijlagen van de deken d.d. 24 augustus 2020;

-    de e-mails met bijlagen van mr. S. d.d. 24 augustus en 1 september 2020.

 

2    FEITEN

    Voor de beoordeling van de vordering ex artikel 48e Advocatenwet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Het Hof van Discipline heeft bij beslissing van 5 april 2019 (kenmerk 180301D) aan verweerder opgelegd een schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twaalf weken, waarvan acht weken  niet ten uitvoer worden gelegd, tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder zich binnen een periode van twee jaar opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een in art. 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging. De proeftijd is uit hoofde van deze beslissing ingegaan op 5 april 2019 en eindigt op 5 april 2021.

2.2    De deken heeft bij e-mail van 23 december 2019 tenuitvoerlegging van de door de raad opgelegde voorwaardelijke schorsing gevorderd.

2.3    De deken heeft bij e-mail van eveneens 23 december 2019  een bezwaar tegen verweerder ingediend. De verweten gedragingen vonden plaats binnen de voor verweerder op grond van voormelde beslissing van de raad vastgestelde proeftijd.

 

3    VORDERING EX ARTIKEL 48e ADVOCATENWET

3.1    De deken vordert tenuitvoerlegging van de bij  beslissing van het hof van 5 april 2019 aan verweerder voorwaardelijke opgelegde schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van acht weken, aangezien verweerder zich gedurende de door het hof bepaalde proeftijd opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een in art. 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging.

 

4    BEOORDELING

4.1    De deken heeft bij e-mail d.d. 23 december 2019 bij de raad een bezwaar tegen verweerder ingediend (bij de raad bekend onder nummer 19-857/DB/OB/D). De verweten gedragingen vonden plaats binnen de voor verweerder op grond van voormelde  beslissing van 5 april 2019 door het hof van discipline bepaalde proeftijd. De raad heeft het bezwaar van de deken beoordeeld en bij beslissing van de raad van heden geoordeeld dat het bezwaar deels gegrond is en ter zake aan verweerder de maatregel van schrapping opgelegd.

4.2    Op grond van het bovenstaande is komen vast te staan dat verweerder zich gedurende de bij beslissing van 5 april 2019 door het hof van discipline bepaalde proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een in art. 46 Advocatenwet bedoelde gedraging. De raad zal met toepassing van 48e Advocatenwet de tenuitvoerlegging gelasten van de bij beslissing van het hof van discipline van 5 april 2019 voorwaardelijk aan verweerder opgelegde schorsing voor de duur van acht weken.  

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    gelast de tenuitvoerlegging van de door het hof van discipline bij beslissing van 5 april 2019 aan verweerder voorwaardelijk opgelegde schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van acht weken;

-     bepaalt dat de schorsing ingaat op 24 november 2020 met dien verstande dat:

 

            a.     de schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen;

         b.    verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd,

         c.     de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven.

 

Aldus beslist door mr. R.M.M. van den Heuvel, voorzitter, mrs. W.H.N.C. van Beek, L.J.G. de Haas, A.A.M. Schutte, A.J.F. van Dok, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2020.  

    

                       Griffier    Voorzitter