Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-10-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2020:81

Zaaknummer

20-016/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Klacht tegen eigen advocaat over gegeven advies. Verweerder heeft geen schriftelijk advies aan klager uitgebracht over de kansen en risico’s in klagers zaak. Daardoor kan niet kan worden vastgesteld wat is besproken over de te volgen strategie en de kans van slagen. Dat moet voor verweerders rekening komen. Verweerder heeft desgevraagd ter zitting van de raad verklaard dat zijn advies aan klager over de kans van slagen was vervat in zijn brief aan de wederpartij. In die brief heeft verweerder op stellige wijze naar voren gebracht dat de vordering van klagers wederpartij was verjaard. Bij gebreke van een andersluidend advies van verweerder aan klager, waarvan niet is gebleken, acht de raad goed voorstelbaar dat aldus bij klager de indruk is ontstaan dat verweerder positief was over klagers kans van slagen. Uit de overgelegde stukken blijkt weliswaar dat verweerder meerdere malen heeft voorgesteld om de situatie ter plekke te komen bekijken maar een uitdrukkelijk voorbehoud bij zijn advies blijkt hieruit niet. Het had op verweerders weg gelegen om, waar hij naar eigen zeggen van mening was dat hij eerst een definitief advies aan klager kon geven over diens positie nadat hij de situatie ter plaatse had bekeken, dit schriftelijk aan klager kenbaar te maken. Verweerder heeft dit nagelaten. De klacht is derhalve gegrond. Waarschuwing. Proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 12 oktober 2020

in de zaak 20-016/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 2 mei 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 9 januari 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K19-053 van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 31 augustus 2020. Daarbij waren klager, vergezeld van zijn zoon, en verweerder aanwezig.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 16 alsook van klagers nagekomen e-mail van 22 juli 2020.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Verweerder heeft klagers zoon vanaf 13 december 2017 bijgestaan in een geschil tussen klagers zoon en klagers buren. Verweerder heeft deze rechtsbijstand verleend in zijn hoedanigheid van juridisch medewerker. De behandeling van dit geschil was door DAS Rechtsbijstand uitbesteed aan verweerder. Klagers buren hadden hun woning gekocht van klagers zoon en de buren stelden zich op het standpunt dat het geleverde perceel kleiner was dan overeengekomen.

2.3    Klager had eveneens een geschil met de buren over de ligging van de erfgrens tussen hun beide percelen. De buren stelden zich op het standpunt dat klager ten onrechte een stuk grond in gebruik had genomen en daarop bouwwerken had geplaatst. Klager stelde zich op het standpunt dat de grond door middel van bevrijdende verjaring zijn eigendom was geworden. Klager werd in dit geschil bijgestaan door een jurist van A. Rechtsbijstand, maar was over de bijstand niet tevreden.

2.4    Klagers zoon heeft verweerder op 11 juni 2018 gevraagd of hij bereid was om klager bij te staan. Verweerder was hiertoe bereid en vervolgens is er contact geweest tussen klager en verweerder. Bij e-mail van 12 juni 2018 heeft verweerder, toen nog steeds werkzaam als juridisch medewerker, een opdrachtbevestiging aan klager gestuurd. Bij brief d.d. 14 juni 2018 heeft verweerder aan mr. S, zijnde de advocaat van de buren, bericht dat hij in het vervolg voor klager zou optreden.

2.5    Klager en verweerder hebben telefonisch overleg gevoerd, bij gelegenheid waarvan klager mondeling een beschrijving van de situatie ter plaatse heeft gegeven. Bij e-mail van 27 juni 2018 heeft verweerder diverse stukken bij klager opgevraagd. Verweerder heeft een conceptbrief opgesteld aan mr. S.

2.6    Bij brief d.d. 29 juni 2018 heeft verweerder het volgende aan mr. S medegedeeld:

    “(…) Dit laatste is in die zin hier niet relevant, omdat de huidige situatie in ieder geval al aantoonbaar sinds 1978 bestaat en daarmee ruimschoots is verjaard. Deze situatie bestaat inmiddels al 40 (!) jaar. Cliënten beroepen zich derhalve op verjaring.

    Ter onderbouwing van hun standpunt hebben cliënten reeds onderbouwende stukken toegezonden. Het is voor cliënten dan ook onbegrijpelijk dat uw cliënten stug blijven volhouden dat van verjaring geen sprake zou zijn en cliënten gehouden zouden zijn om de Kadastrale grens te respecteren. Nogmaals: zowel vanaf 1978 als wanneer men rekent vanaf 1982 (het jaar dat de foto’s zijn genomen), is er sprake van verjaring.

    Voor wat betreft het door uw cliënten gedane schikkingsvoorstel, merk ik namens cliënten op dat zij zich niet laten chanteren door het dreigen met een gerechtelijke procedure tegen hun zoon en zij niet voornemens zijn om de situatie aan te passen.

    Indien uw cliënten menen ondanks het reeds gevoerde verweer een gerechtelijke procedure op te moeten starten tegen cliënten, zullen cliënten alsdan een reconventionele vordering strekkende tot kadastrale vaststelling van de nieuwe perceelgrens instellen en de daarmee gemoeide kosten op uw cliënten verhalen.

    Gelet op het bovenstaande verzoek ik u namens cliënten vriendelijk om binnen 14 dagen na heden schriftelijk te bevestigen dat de kwestie hiermee is afgedaan. (…)”

2.7    Verweerder is op 29 juni 2018 (opnieuw) beëdigd als advocaat.

2.8    Op 23 juli 2018 heeft mr. S verweerder als volgt bericht:

    “Ik zal na mijn vakantie tot en met 19 augustus 2018 inhoudelijk namens mijn cliënten reageren.

    Vooruitlopend daarop kan ik alvast meedelen dat een procedure tot gerechtelijke vaststelling van de erfgrens conform de kadastrale inmeting zal worden opgestart.(…)”   

2.9    Bij e-mail van 23 juli 2018 heeft verweerder klager als volgt bericht:

    “(…) Gelet hierop is het mijns inziens toch verstandig dat ik te zijner tijd de situatie ter plaatse kom bekijken. Ik stel voor dat ik na ontvangst van een nadere reactie van [mr. S], telefonisch contact met u opneem om een en ander te bespreken en voor het maken van een afspraak.(…)”

2.10    Bij e-mail van 29 juli 2018 heeft klager verweerder als volgt bericht:

“(…) is het mogelijk dat U de berichten doorstuurt naar [klagers zoon], hij is bij deze “zaak” ook betrokken, en verzekerd. Meeliften met de “zaak” van [klagers zoon], dossierkennis die U al had geeft ons financieel voordeel. “Jouw ouders hebben een sterke zaak”, is ook een van de redenen dat wij voor U gekozen hebben.”

2.11    Bij e-mail van 30 juli 2018 heeft verweerder klager als volgt bericht:

    “(…) Het meeliften met de zaak van uw zoon, begrijp ik niet helemaal. De zaak van uw zoon hangt af van en samen met de uitkomst van de discussie tussen u en uw buren. Het is juist dat ik al wat dossierkennis had en ik om die reden het dossier niet eerst (op uw kosten) dien door te nemen. Dit neemt niet weg dat ik de situatie ter plaatse niet heb bekeken en ik dit t.z.t. wel noodzakelijk acht.

    Zodra ik een nadere reactie van [mr. S] heb ontvangen, zal ik telefonisch contact met u opnemen. Dan zullen wij het ook nog over dit laatste punt (het bekijken van de situatie ter plaatse) hebben.”

2.12    Klagers buren hebben klager op 31 oktober 2018 gedagvaard. Verweerder heeft klager op 2 november 2018 geadviseerd om zijn kantoorgenoot mr. V in te schakelen om klager bij te staan in de procedure, omdat mr. V een lager uurtarief hanteerde, dichterbij woonde en veel vastgoedzaken deed.

2.13    Mr. V heeft de situatie bij klager ter plaatse bekeken en kwam tot de conclusie dat de situatie anders was dan klager aan verweerder had geschetst. Mr. V heeft klager een negatief procesadvies gegeven.

2.14    Mr. V heeft zich namens klager gesteld, maar op advies van mr. V is geen verweer gevoerd. Bij vonnis d.d. 23 april 2019 heeft de rechtbank de vordering van de buren toegewezen met maximering van de door de buren gevorderde dwangsom tot een bedrag van € 20.000,-- en met veroordeling van klager in de proceskosten.    

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.

Verweerder heeft een onjuiste inschatting gegeven over de kansen van de zaak van klager.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft klager in eerste instantie geadviseerd op basis van de hem op dat moment beschikbare informatie, een en ander onder voorbehoud van de daadwerkelijke situatie ter plaatse. Verweerder heeft klager niet onjuist geadviseerd over de kans van slagen, maar herhaaldelijk gezegd dat hij de situatie ter plaatse diende te bekijken. Als klager vanwege de kosten niet de boot had afgehouden, dan zou hij eerder op de hoogte zijn geraakt van zijn slagingskans in een procedure.

4.2    De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    De raad stelt voorop dat de klacht gaat over de dienstverlening door de (eigen) advocaat van klager. Gezien het bepaalde bij artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening moet rekening worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vergelijk Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). De raad zal de genoemde klachtonderdelen hierna aan de hand van deze maatstaf beoordelen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

5.2    De raad overweegt voorts dat de advocaat belangrijke afspraken en gezamenlijk genomen beslissingen over het al dan niet nemen van rechtsmaatregelen schriftelijk dient te vast te leggen. De achtergrond daarvan is dat onduidelijkheden en misverstanden over wat er tussen advocaat en cliënt is afgesproken zoveel mogelijk dienen te worden voorkomen. Indien de advocaat dit verzuimt, komt het bewijsrisico daaromtrent op hem te rusten.

5.3    De raad overweegt verder dat het advocatentuchtrecht niet ziet op de periode dat verweerder werkzaam was als juridisch medewerker. Verweerder is op 29 juni 2018 (opnieuw) beëdigd als advocaat. Op verweerders optreden met ingang van 29 juni 2018 is het advocatenrecht van toepassing. De raad stelt vast dat verweerder geen schriftelijk advies aan klager heeft uitgebracht over de kansen en risico’s in klagers zaak. Dat niet kan worden vastgesteld wat is besproken over de te volgen strategie en de kans van slagen moet dan ook voor verweerders rekening komen. Verweerder heeft desgevraagd ter zitting van de raad verklaard dat zijn advies aan klager over de kans van slagen was vervat in de brief aan mr. S d.d. 29 juni 2018. In die brief heeft verweerder op stellige wijze naar voren gebracht dat de vordering van klagers wederpartij was verjaard. Bij gebreke van een andersluidend advies van verweerder aan klager, waarvan niet is gebleken, acht de raad goed voorstelbaar dat aldus bij klager de indruk is ontstaan dat verweerder positief was over klagers kans van slagen. Verweerder heeft naar voren gebracht dat hij meerdere malen aan klager heeft voorgesteld om de situatie ter plaatse te komen bekijken, hetgeen echter niet is gebeurd. Uit de overgelegde stukken blijkt inderdaad dat verweerder meerdere malen heeft voorgesteld om de situatie ter plekke te komen bekijken, maar een uitdrukkelijk voorbehoud bij zijn advies blijkt hieruit niet. Naar het oordeel van de raad had het op verweerders weg gelegen om, waar hij naar eigen zeggen van mening was dat hij eerst een definitief advies aan klager kon geven over diens positie nadat hij de situatie ter plaatse had bekeken, dit schriftelijk aan klager kenbaar te maken. Verweerder heeft dit nagelaten. De klacht is derhalve gegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld doordat door zijn toedoen bij klager de indruk is ontstaan dat verweerder positief was over klagers kansen van slagen, aangezien verweerder klager niet van een schriftelijk en duidelijk advies heeft voorzien. De raad acht een waarschuwing een passende maatregel.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing hun rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 50,- reiskosten van klager,

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. P.H. Brandts, voorzitter, mrs. L.R.G.M. Spronken en N.M. Lindhout-Schot, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2020.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 12 oktober 2020