Rechtspraak
Uitspraakdatum
28-09-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2020:156
Zaaknummer
20-327/DH/RO
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Klacht over de eigen advocaat. Verweerster is gedurende langere tijd ernstig tekort geschoten in haar communicatie met klaagster. Ook verweersters communicatie naar de deken is onvoldoende geweest. Dit sterkt de raad in zijn overtuiging dat sprake is van een structureel probleem. Berisping.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 28 september 2020 in de zaak 20-327/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 11 juni 2019 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 1 mei 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2020/31 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de videozitting van de raad van 17 augustus 2020. Daarbij was klaagster aanwezig. Verweerster was niet aanwezig. Zij heeft pas op 17 augustus 2020 laten weten verhinderd te zijn, terwijl zij op verschillende e-mails en telefonische contacten van de raad (van de week ervoor) niet heeft gereageerd. De raad heeft gelet op het voorgaande beslist dat de zitting doorgang zou vinden.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 22.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 De ex-partner van klaagster heeft bij de rechtbank een procedure aangespannen over de hoofdverblijfplaats van hun minderjarige zoon.
2.3 In november of december 2018 heeft in dat kader een zitting plaatsgevonden. Klaagster werd gebeld door haar ex-partner waar zij bleef, omdat er op dat moment een zitting plaatsvond. Klaagster wist niets van deze zitting. De rechtbank heeft de zaak buiten haar aanwezigheid behandeld. Klaagster heeft daarop verweerster gebeld om navraag te doen. Tijdens dat telefoongesprek dan wel nadien in de periode tussen de zitting en de beschikking heeft klaagster aangegeven in hoger beroep te willen gaan nadat de beschikking was uitgesproken.
2.4 De rechtbank heeft in de beschikking bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de zoon bij de vader zal zijn.
2.5 Verweerster heeft namens klaagster hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking.
2.6 Op 1 februari 2019 heeft verweerster een e-mail aan klaagster gestuurd met als bijlage het processtuk dat verweerster die dag had ingediend bij het gerechtshof Den Haag.
2.7 Klaagster heeft er daarna voor gekozen haar belangen niet meer door verweerster te laten behartigen.
2.8 Op 8 april 2019 heeft verweerster in een e-mail aan de opvolgend jurist van klaagster geschreven dat zij de dossierstukken op 26 maart 2019 per e-mail heeft verzonden, maar nog geen ontvangstbevestiging heeft gekregen.
2.9 Diezelfde dag schrijft de opvolgend jurist mr. A. dat zij de eerste e-mail van verweerster niet heeft ontvangen.
2.10 Op 25 april 2019 schrijft mr. A. in een e-mail aan verweerster dat zij het dossier nog niet heeft ontvangen.
2.11 Op 14 mei 2019 schrijft mr. A. in een e-mail dat zij al sinds maart op het dossier van klaagster wacht en dat verweerster na de eerdere e-mails niet meer heeft gereageerd. Mr. A. heeft vervolgens klaagster geadviseerd een klacht in te dienen tegen verweerster.
2.12 Op 3 juni 2019 heeft verweerster een brief van het gerechtshof Den Haag over een zitting op 26 juni 2019 doorgestuurd naar (het kantoor van) mr. A.
2.13 Op 11 juni 2019 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster. Op 28 oktober 2019 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen klaagster, verweerster en de deken.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende.
a) Verweerster heeft klaagster niet (tijdig) op de hoogte gesteld van de zitting bij de rechtbank.
b) Verweersters communicatie gedurende gehele behandeling van de zaak was onvoldoende: klaagster heeft keer op keer geprobeerd contact te krijgen met verweerster en verweerster was op enig moment zelfs geheel onbereikbaar voor klaagster.
c) Verweerster is, zonder medeweten van klaagster, in hoger beroep gegaan.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft aangevoerd dat zij klaagster niet op de hoogte heeft gesteld van de zittingsdatum, omdat zij zelf ook niet op de hoogte was van de zittingsdatum. Verweerster heeft nooit een oproepbrief van de rechtbank gekregen en vermoedt dat de oproep naar het adres van klaagster is verstuurd. Klaagster verbleef toen echter niet op dat adres.
4.2 Verweerster heeft erkend dat klaagster niet expliciet heeft verzocht om hoger beroep in te stellen. Klaagster gaf wel direct aan dat zij het niet eens was met de uitspraak, waardoor verweerster meende in actie te moeten komen.
4.3 Verweerster heeft verder aangevoerd dat zij bij terugbelnotities één maal terugbelt, maar dat ze het niet blijft proberen als ze een cliënt dan niet te pakken krijgt.
4.4 Voor het overige komt het verweer – waar nodig – aan de orde bij de beoordeling van de klacht.
5 BEOORDELING
5.1 Voorop staat dat verweerster in haar hoedanigheid van advocaat een ruime mate van vrijheid heeft als het gaat om de aanpak of strategie in een zaak. De advocaat bepaalt op welke wijze de belangen van de cliënt het beste kunnen worden gediend en draagt daarvoor de volledige verantwoordelijkheid. Daarnaast neem de raad in aanmerking dat de advocaat een informatieplicht heeft, zoals is geregeld in gedragsregel 16. De raad zal de klacht van klaagster aan de hand van deze criteria beoordelen.
Klachtonderdeel a)
5.2 Klaagster verwijt verweerster dat zij haar niet (tijdig) op de hoogte heeft gesteld van de zitting bij de rechtbank. Verweerster heeft aangevoerd dat zij klaagster niet op de hoogte heeft gesteld, omdat zij zelf ook niet op de hoogte was van de zitting.
5.3 De raad overweegt dat er van uitgegaan moet worden dat verweerster niets heeft vernomen over de bij de rechtbank geplande zitting. Het is de raad niet gebleken dat verweerster had moeten of kunnen weten van de door de rechtbank geplande zitting. Aan verweerster kan op dit onderdeel daarom geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Klachtonderdeel a is ongegrond.
Klachtonderdeel b)
5.4 Klaagsters verdere klacht ziet op de (gebrekkige) communicatie van verweerster. De raad is van oordeel dat de algehele communicatie van verweerster bij de behandeling van klaagster zaak zodanig onvoldoende is geweest dat haar daarvan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Verweersters communicatie gedurende de tijd dat zij klaagster bijstond, was structureel ontoereikend. Verweerster heeft, ondanks herhaalde verzoeken van de deken, geen schriftelijke opdrachtbevestiging verstrekt, zodat de raad er van uit moet gaan dat deze niet bestaat. Ook heeft zij geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij klaagster vraagt of zij in hoger beroep wil gaan tegen de beslissing van de rechtbank en haar informeert over de proceskansen. Verweerster heeft klaagster bovendien niet op de hoogte gesteld van het feit dat zij hoger beroep had ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank. Verder heeft verweerster ook bij de overdracht van klaagsters dossier aan de opvolgend jurist mr. A. steken laten vallen: mr. A. heeft meermalen aan verweerster om het dossier gevraagd, maar verweerster heeft daarop niet gereageerd.
5.5 Daar komt bij dat verweerster bij de deken heeft aangegeven om, ook bij herhaalde verzoeken van een cliënt om contact, slechts éénmaal te trachten een cliënt te bereiken. De raad is van oordeel dat dit onder de gegeven omstandigheden onvoldoende is. Na alle pogingen van klaagster om in contact te komen met verweerster had zij meer moeten doen dan slechts één keer terugbellen.
5.6 De raad zal klachtonderdeel b daarom gegrond verklaren.
Klachtonderdeel c)
5.7 Verweerster heeft erkend dat klaagster niet expliciet heeft verzocht om in hoger beroep te gaan. Vast staat dat verweerster daarmee onzorgvuldig heeft gehandeld. Klaagster heeft van het instellen van het hoger beroep evenwel geen nadeel ondervonden. Hoewel zij wellicht geen hoger beroep had willen instellen, heeft zij er vervolgens voor gekozen het hoger beroep door te laten gaan omdat zij toch graag haar zegje wilde doen. Onder die omstandigheden acht de raad de fout van verweerster van onvoldoende gewicht. Klachtonderdeel c wordt daarom ongegrond verklaard.
6 MAATREGEL
6.1 Het gedrag van verweerster heeft niet voldaan aan de professionele standaard, dat een advocaat dient te handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. Verweerster is gedurende langere tijd ernstig tekort geschoten in haar communicatie met klaagster, waardoor klaagster in spanning en onzekerheid heeft gezeten over het verloop van haar zaak.
6.2 Ook verweersters communicatie naar de deken is onvoldoende geweest, omdat zij onder andere niet is ingegaan op het verzoek van de deken om het dossier te verstrekken. Dit sterkt de raad in zijn overtuiging dat sprake is van een structureel probleem.
6.3 Gelet op de ernst van de gedraging en de structurele aard van het probleem acht de raad de maatregel van berisping passend en nodig.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdelen a en c ongegrond;
- verklaart klachtonderdeel b gegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van berisping op;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.
Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. P. Rijpstra en J.H.M. Nijhuis, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 september 2020.