Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-09-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2020:143

Zaaknummer

20-513/DH/RO

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. Verweerster heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door over te gaan tot het leggen van conservatoir beslag. Van slechte bereikbaarheid van verweerster is niet gebleken.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 9 september 2020 in de zaak 20-513/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

 

over:

 

verweerster

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 30 juni 2020 met kenmerk R 2020/45 edg/gh, door de raad ontvangen op 2 juli 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 16.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klaagster en haar ex-partner zijn verwikkeld geweest in een geschil rondom de levering van de (reeds verkochte) gezamenlijke woning. De levering stond gepland voor 23 december 2019.

1.2    De ex-partner werd in het geschil bijgestaan door verweerster.

1.3    Op 6 december 2019 heeft verweerster in een e-mail aan de gemachtigde van klaagster het volgende geschreven:

“Cliënt toonde mij een door hem ondertekende brief van uw hand, aangaande de overbruggingslening op de woning (…) Enkel het deel van de woning van [klaagster] kan worden uitgewonnen. Uit uw brief blijkt dit niet en hierin lijkt zelfs gesuggereerd dat de gehele opbrengst inclusief het deel van cliënt kan worden uitgewonnen. Dat is uitdrukkelijk niet de bedoeling van cliënt geweest en daar geeft hij ook geen toestemming voor. (…) Zonder deze bevestiging trekt cliënt zijn toestemming in c.q. meld ik uitdrukkelijk dat de toestemming enkel op het eigendomsdeel van [klaagster] gericht was. Ik zal dan vestiging van de hypotheek voor de overbruggingslening moeten voorkomen.”

1.4    Mede namens de gemachtigde van klaagster is diezelfde dag (door de Hypotheekshop) per e-mail gereageerd:

“Uiteraard komt mevrouw geen groter aandeel toe dan waar ze recht op heeft. Bij de notaris voldoet mevrouw uit eigen middelen het saldo wat aan meneer toekomt.”

1.5    Op 10 december 2019 heeft verweerster in een e-mail aan de gemachtigde van klaagster het volgende geschreven:

“Zoals aangegeven stemt cliënt enkel in met vestiging van de hypotheek voor de overbruggingslening van [klaagster] indien er zekerheid is dat hij de helft van zijn overwaarde ontvangt. Nu de overbruggingslening de aan mevrouw toekomende helft overschrijdt zal zij ter zekerheid vooraf het verschil moeten betalen op mijn derdengeldrekening. Doet zij dit niet, dan kan de hypotheek ter overbrugging niet worden gevestigd. (…)

Cliënt stemt aldus in met vestiging van de hypotheek op de gezamenlijke woning op 16 december 2019:

-    Indien uiterlijk op 13 december om 10.00 uur € 7.500,- is bijgeschreven op mijn derdengeldrekening (…)

-    Na ondertekening van een gezamenlijke opdracht aan notaris [naam] dat het gehele na levering resterende bedrag aan de man dient te worden overgemaakt.”

1.6    Op 14 december 2019 heeft verweerster in een e-mail aan klaagster het volgende geschreven:

“Cliënt heeft, om u ter wille te zijn, zijn akkoord gegeven voor uw overbruggingslening, in de veronderstelling dat dit enkel de u toekomende helft van de overwaarde zou betreffen. (…) Cliënt heeft zijn toestemming dan ook ingetrokken toen hij weet had van dit gevaar. (…) Als de overbruggingslening door de notaris wordt afgelost, leidt dit tot schade voor cliënt, voor welke schade ik u reeds nu voor alsdan uitdrukkelijk aansprakelijk houdt. (…) Dit probleem kan worden opgelost indien u gezamenlijk opdracht geeft aan de notaris voor doorbetaling van uw deel van de overwaarde aan cliënt en door het verschil (voorlopig begroot op € 7.500,--) vooraf te betalen op mijn derdengeldrekening.

Zou u hieraan niet uw tijdige medewerking verlenen, dan ben ik genoodzaakt tot een juridische procedure te starten plus tot beslaglegging over te gaan, o.a. op uw bezittingen waaronder uw aandeel in de woning en uw nieuwe woning. Alle kosten verbonden aan beslag en overige procedures worden op u verhaald. Vooralsnog ga ik ervan uit, nu het uw intentie was de lening geheel zelf te dragen en betalen, dat deze zaak zonder verdere problemen geregeld kan worden.”

1.7    Op 17 december 2019 heeft de advocaat van klaagster in een e-mail aan verweerster het volgende geschreven:

“Uw cliënt heeft zijn akkoord gegeven voor de overbruggingslening. Op 23 december a.s. zal de woning [adres] gepasseerd worden en de overbruggingshypotheek worden ingelost.

U stelt dat direct bij de levering diverse kosten dienen te worden ingelost. Deze kosten worden voor een deel betwist”

1.8    Op 19 december 2019 is door de voorzieningenrechter, op verzoek van verweerster, toestemming verleend voor het leggen van conservatoir beslag op klaagsters bankrekeningen en onder de notaris op het bedrag dat klaagster toekwam in verband met de levering van de woning.

1.9    Op 20 december 2019 heeft de advocaat van klaagster in een e-mail aan verweerster geschreven:

“Op 23 december a.s. zal de akte worden gepasseerd, waarbij de overbruggingslening zal worden ingelost. Uw cliënt heeft hiervoor op 24-01-2019 zijn toestemming gegeven. (…) Cliënte stelt dat alle kosten waar uw cliënt thans mee komt, die overigens ook worden betwist en ook de kostenposten die cliënt heeft gemaakt, in een later stadium met elkaar kunnen worden besproken dan wel dat de mogelijkheid bestaat om in der minne tot een regeling te komen.”

1.10    Verweerster heeft diezelfde dag in een e-mail aan de advocaat van klaagster geschreven:

“Wordt de lening van € 35.000,- echter via de notaris afgelost, dan resteert slechts € 20.418,21 en komt ieder slechts € 10.209,11 toe. Cliënt komt dan € 17.500,-- tekort. Het is jammer te horen dat uw cliënte niet bereid is de notaris te berichten dat in dat geval haar aandeel aan cliënt moet worden voldaan en zij het restant van € 7.290,89 aan hem zal betalen. Dit zal dan op een andere manier geregeld moeten worden. (…)

Vanwege vakantie ben ik vanaf nu afwezig tot 30 december 2019. Mijn kantoorgenote [mr. B] zal voor mij in deze vanaf maandag a.s. waarnemen.”

1.11    Op 23 december 2019 is vervolgens conservatoir beslag gelegd.

1.12    Op 24 december 2019 heeft de advocaat van klaagster in een e-mail aan verweerster geschreven:

“Ik begrijp dat u conservatoir beslag heeft laten leggen op de derdenrekening en een 2-tal privé bankrekeningen van cliënte. Kunt u mij mede delen wat de juridische gronden hiervoor zijn en kunt u mij afschriften van de beslagexploten doen toekomen.

Cliënte heeft aan de notaris uitdrukkelijk aangegeven dat zij de overbruggingslening zelf zal voldoen. Ook het tekort bij de notaris. U heeft dan ook rauwelijks beslag laten leggen terwijl dit niet noodzakelijk was. (…) Ik verzoek u bij deze om de conservatoire beslagen op te heffen uiterlijk vanmiddag vóór 17.00 uur. Mocht u dit niet doen dan zal ik een kort geding entamineren en verzoek ik u mij uw verhinderdata door te geven”

1.13    Een medewerker van het kantoor van verweerster heeft op 24 december 2019 een kopie van een fax aan de notaris verstrekt aan de advocaat van klaagster en laten weten dat het beslag kan worden opgeheven zodra het bedrag van € 28.401,35 is uitgekeerd aan verweersters cliënt.

1.14    De advocaat van verweerster heeft diezelfde dag per e-mail aan het kantoor van verweerster geschreven:

“Mag ik ook een bevestiging van u zien dat de beslagen op de privébankrekeningen onmiddellijk worden opgeheven”

1.15    Op 27 december 2019 om 10.07 uur heeft de advocaat van klaagster in een e-mail aan onder andere verweerster het volgende geschreven:

“Bij deze deel ik u mede dat er geen bezwaar bestaat tegen de uitkering van de helft van de overwaarde van uw cliënt. Nogmaals uw cliënt komt een bedrag van € 27.809.11 toe.

De door u te verrekenen kosten van in totaal € 692,24 worden betwist. (…) U heeft ten onrechte ook beslag laten leggen op de privé bankrekening en spaarrekening van cliënte. Ik verzoek u hierbij nogmaals om deze beslagen vandaag op te heffen.

Ook heb ik verzocht om mij uw verhinderdata door te geven. Hierop wordt geheel niet gereageerd.”

1.16    Verweerster heeft diezelfde dag om 10.54 uur per e-mail haar verhinderdata doorgegeven en gereageerd:

“Het is duidelijk op welke basis het beslag kan worden opgeheven. U heeft daarover op 24 december een email ontvangen. U heeft nog niet namens uw cliënte de notaris geïnstrueerd van haar helft een bedrag extra te betalen aan cliënt of anderszins voor zekerheidstelling zorggedragen. Zodra dat is gebeurd kunnen beslagen worden opgeheven. U heeft het zelf in de hand.”

1.17    Op 27 december 2019 om 11.28 uur heeft de advocaat van klaagster in een e-mail aan verweerster nog het volgende geschreven:

“Uw vordering wordt betwist en cliënte heeft ook een vordering zoals ik u al heb medegedeeld. Over deze vorderingen zal indien noodzakelijk middels een dagvaardingsprocedure uitsluitsel moeten komen. Op deze manier afdwingen is staat niet in verhouding.”

1.18    Op 27 december 2019 heeft de kantoorgenote van verweerster in een e-mail aan de deurwaarder het volgende geschreven:

“Aangezien het gelegde beslag onder de notaris voldoende zekerheid biedt, verzoek ik u vriendelijk het gelegde bankbeslag onder de Rabobank met spoed op te heffen.”

De kantoorgenote heeft een kopie van dit bericht aan de advocaat van klaagster gezonden.

1.19    Op 27 december 2019 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

1.20    Op 9 januari 2020 is een akkoord bereikt over de gehele zaak en is het (resterende) beslag onder de notaris opgeheven.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende.

a)    Verweerster heeft ten onrechte opdracht gegeven tot beslaglegging op klaagsters bankrekeningen en op de overwaarde van de verkoop van het huis. Verweerster eiste hieraan voorafgaand namens haar cliënt betaling van bepaalde kosten, maar klaagster betwistte deze kosten. Daarnaast ontbraken er facturen van deze kosten. Klaagster meent dat verweerster haar had moeten dagvaarden in plaats van tot beslaglegging over te gaan, omdat klaagster de kosten betwistte.

b)    Verweerster was ten tijde van het indienen van de klacht heel slecht bereikbaar.

2.2    De stellingen die klaagster aan de klacht ten grondslag heeft gelegd zullen hierna, waar nodig, worden besproken.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4    BEOORDELING

4.1    De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klaagster. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. 

4.2    Verweerster heeft primair verzocht om niet-ontvankelijkverklaring van de klacht, omdat de klacht als afgehandeld kan worden beschouwd. Er is immers een akkoord bereikt over de zaak en het beslag is reeds opgeheven. De voorzitter passeert dit verweer, omdat het aan klaagster is om haar klacht in te trekken. Zolang geen sprake is van intrekking, kan de klacht niet als afgehandeld worden beschouwd. Klaagster is dan ook ontvankelijk in haar klacht.

Klachtonderdeel a)

4.3    Klaagster verwijt verweerster kort gezegd dat zij is overgegaan tot onterechte beslaglegging.

4.4    De voorzitter overweegt dat verweerster mocht overgaan tot beslaglegging, ook al werd de vordering door klaagster betwist. Voor het leggen van conservatoir beslag is geen wettelijk vereiste dat de vordering waarom het gaat wordt erkend. Het conservatoir beslag is immers juist bedoeld om te voorkomen dat er geen bezittingen meer overblijven bij een conflict over de gegrondheid van een geldvordering. Wel dient vervolgens een procedure te volgen bij de rechter over het conflict, waaruit duidelijk zal moeten worden of de vordering waarvoor het beslag gelegd werd terecht is.

4.5    Uit de onder de feiten weergegeven correspondentie blijkt dat klaagster en verweerster van mening bleven verschillen over de vraag of klaagsters toezegging – dat klaagster het tekort voor haar overbruggingslening via een afrekening van de notaris zou voldoen – voldoende zekerheid bood voor de cliënt van verweerster. Verweerster meende van niet en heeft klaagster daarom meerdere malen de mogelijkheid geboden beslag te voorkomen door een gezamenlijke verklaring te tekenen voor de notaris. Daar bleek klaagster echter niet toe bereid. Bij klaagsters weigering speelde mee dat er facturen ontbraken en dat klaagster diverse kosten betwistte.

4.6    De voorzitter is gelet op het voorgaande van oordeel dat niet gesteld kan worden dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door over te gaan tot het leggen van conservatoir beslag. Het is de voorzitter niet gebleken dat verweerster klaagsters belangen onnodig of onevenredig heeft geschaad zonder het dienen van een redelijk doel. Ook anderszins is niet gebleken dat verweerster zich als advocaat van de wederpartij niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Dat verweerster niet voldeed aan het verzoek van klaagsters advocaat van 24 december 2019 (zie 1.12) om toezending van een kopie van het beslagexploot is daartoe onvoldoende. Hoewel het enigszins onzorgvuldig is dat verweerster dit verzoek heeft gemist, geldt evenzeer dat klaagsters advocaat het verzoek niet meer heeft herhaald. Ook is van belang dat verweerster op 24 december 2019 nog niet beschikte over de daadwerkelijk uitgebrachte exploten. Zij ontving deze pas op 2 januari 2020 van de deurwaarder, terwijl klaagster al op 31 december 2019 in het bezit was van de exploten. Daarmee verviel het belang om te beschikken over kopie-exemplaren.

4.7    De voorzitter zal klachtonderdeel a daarom kennelijk ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel b)

4.8    Klaagster verwijt verweerster dat zij slecht bereikbaar was op 27 december 2019, het moment van het indienen van de klacht.

4.9    De voorzitter leidt uit het dossier af dat verweerster op dat moment met vakantie was, zoals zij had meegedeeld in haar e-mail van 20 december 2019 (zie 1.10). Daarbij gaf zij ook aan dat haar kantoorgenote mr. B voor haar waarnam in deze periode. Desondanks e-mailde klaagsters advocaat rechtstreeks naar verweerster in plaats van naar verweersters waarneemster. Alsnog reageerde verweerster echter op 27 december 2019 op deze e-mails. Het is de voorzitter dan ook niet gebleken dat verweerster slecht bereikbaar was. Klachtonderdeel b is daarom kennelijk ongegrond.

Conclusie

4.10    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 september 2020.