Rechtspraak
Uitspraakdatum
05-10-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2020:162
Zaaknummer
20-348/DH/RO
Inhoudsindicatie
Raadbeslissing. Klacht over de eigen advocaat. Verweerder heeft klager niet of niet goed geïnformeerd over het doel en de strekking van het door verweerder ingediende verzoekschrift. Verweerder heeft ook nagelaten het een en ander schriftelijk vast te leggen. Verder heeft verweerder een aan klager toekomend bedrag pas na ruim drie jaar aan klager overgemaakt. Van verduistering, fraude of misbruik van de derdengeldenrekening – zoals klager stelt – is echter geen sprake. Waarschuwing.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 5 oktober 2020 in de zaak 20-348/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
gemachtigde
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 16 juli 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 7 mei 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2020/28 edl/gh van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de (video)zitting van de raad van 13 juli 2020. Daarbij waren klager, verweerder en zijn gemachtigde aanwezig.
1.4 Op 20 juli 2020 heeft de raad een tussenbeslissing gewezen, waarbij de klacht ambtshalve is aangevuld met de klachtonderdelen b en c. Verweerder en (vervolgens) klager zijn in de gelegenheid gesteld te reageren op de aanvullende klachtonderdelen.
1.5 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 22. Ook heeft de raad kennisgenomen van:
- de e-mail (met bijlagen) van verweerder van 29 juni 2020;
- verweerders reactie op de aanvullende klachtonderdelen van 7 augustus 2020;
- klagers daaropvolgende reactie van 2 september 2020.
2 FEITEN EN KLACHT
2.1 Voor de vaststaande feiten en de klacht verwijst de raad naar de tussenbeslissing.
3 VERWEER
3.1 Met betrekking tot klachtonderdeel b heeft verweerder aangevoerd dat het initiatief voor het indienen van het verzoekschrift van verweerder is uitgegaan. Verweerder heeft klager voorafgaand aan het toezenden/indienen van het verzoekschrift uitgelegd dat de vergoeding voor kosten van rechtsbijstand niet aan klager toe zou komen, omdat hij in dat opzicht geen kosten had gemaakt. Verweerder stelt dat hij op 4 februari 2016 telefonisch overleg heeft gehad met klager en dat aannemelijk is dat hij klager in dat gesprek heeft uitgelegd dat de vergoeding niet aan klager zou toekomen. Klager begreep dat, aldus verweerder. Het was voor verweerder zo vanzelfsprekend dat klager een dergelijke vergoeding niet toekomt dat hij dit niet schriftelijk aan klager heeft bevestigd. Verweerder stelt dat het niet anders kan dan dat hij klager heeft geïnformeerd over het doel van het verzoekschrift en de bestemming van de vergoeding.
3.2 Met betrekking tot klachtonderdeel c heeft verweerder aangevoerd dat het hem bijstaat dat klager had aangegeven dat hij het bedrag voor reiskosten niet hoefde te ontvangen, omdat hij zo content was met zijn vrijspraak. Verweerder kan dat evenwel niet hard maken. Als klager in zijn brieven in 2019 had aangegeven dat verweerder zelfs de reiskostenvergoeding niet had betaald, dan had verweerder dat eerder onderkend. Verweerder stelt dat hij het direct heeft rechtgetrokken nadat hij het geconstateerd had en ook zijn excuses heeft aangeboden.
3.3 De reactie van klager op een en ander komt – waar nodig – aan de orde bij de beoordeling van de klacht.
4 BEOORDELING
4.1 Klager heeft in zijn reactie van 2 september 2020 aanvullende klachtonderdelen geformuleerd. Dit staat op gespannen voet met artikel 46c van de Advocatenwet, waarin wordt bepaald dat klachten worden ingediend bij de deken en dat de deken daarnaar onderzoek instelt. Omdat deze aanvulling bovendien na de zitting is aangevoerd zal de raad de aanvullende klachtonderdelen buiten beschouwing laten.
Klachtonderdeel a)
4.2 Klager verwijt verweerder dat hij, ondanks herhaalde verzoeken van klager, heeft geweigerd de door de rechtbank aan klager toegekende schadevergoeding aan klager te voldoen. Klager stelt dat verweerder zich daardoor schuldig heeft gemaakt aan verduistering en misbruik van de derdengeldenrekening en in strijd heeft gehandeld met de wet en de advocatenregels.
4.3 De raad overweegt dat na een vrijspraak in een strafzaak kan worden verzocht om vergoeding van de door de verdachte gemaakte advocaatkosten. Het gaat daarbij primair om de kosten die door de advocaat zijn gemaakt in het kader van de aan de verdachte verleende rechtsbijstand. Daarnaast kan bijvoorbeeld ook worden gevraagd om vergoeding van gemaakte reiskosten. Dat geldt zowel in het geval dat de declaraties voor rekening zijn gekomen van de cliënt als in het geval deze voor rekening zijn gekomen van een derde, waaronder de rechtsbijstandsverzekeraar. Heeft de advocaat de cliënt op betalende basis bijgestaan, dan worden de aan de cliënt toegezonden declaraties ingebracht en wordt de rechtbank verzocht te bepalen dat de Staat deze moet vergoeden. Heeft de advocaat de cliënt bijgestaan op basis van een toevoeging, dan wordt een opgave van de onderliggende uren van de advocaat in het geding gebracht. De eventueel door de cliënt betaalde eigen bijdrage wordt dan vergoed door de advocaat aan de cliënt en de advocaat ontvangt een vergoeding van de Staat voor de gewerkte uren (eventueel na verrekening van de reeds ontvangen gelden inzake de verleende toevoeging).
4.4 Vast staat dat klager is vrijgesproken in een strafzaak en dat hij in de strafzaak is bijgestaan door verweerder, op aanwijzing en met dekking van de kosten door de rechtsbijstandsverzekeraar van klager. Ook staat vast dat de door de rechtbank toegekende vergoeding vrijwel volledig ziet op kosten van rechtsbijstand. Anders dan klager stelt, komen in deze situatie de kosten van rechtsbijstand niet zomaar aan de cliënt toe. Dat dit niet of niet duidelijk uit de beschikking van de rechtbank blijkt, doet daar niet aan af. Dit lijkt het gevolg te zijn van het feit dat verweerder zijn declaraties aan klager heeft gericht, maar deze vervolgens door de rechtsbijstandsverzekeraar zijn betaald. Het lijkt er verder op dat er in de procedure ook geen aandacht is geweest voor het feit dat de kosten van klager zijn gedragen door de rechtsbijstandsverzekeraar. De rechter lijkt er dan ook van uit te zijn gegaan dat de declaraties van verweerder door klager zelf zijn voldaan. In dat geval zouden de in de beschikking genoemde gelden wél aan klager toekomen.
4.5 Dat laatste is echter niet het geval, omdat klager simpelweg niet heeft betaald voor de kosten van rechtsbijstand in de strafzaak. Klager is immers door verweerder bijgestaan met dekking van de kosten door de rechtsbijstandsverzekeraar. Hoewel de beschikking vermeldt dat de genoemde bedragen aan klager worden toegekend, komen de bedragen onder voornoemde omstandigheden niet aan klager toe. Klager heeft deze kosten immers niet zelf gedragen. De opvatting van klager zou met zich brengen dat klager ongerechtvaardigd zou worden verrijkt, ten koste van de rechtsbijstandsverzekeraar die de kosten heeft gedragen. De kosten voor rechtsbijstand zijn in dit geval betaald door de rechtsbijstandsverzekeraar van klager en daarom komen de genoemde bedragen (behalve de reiskosten) in principe toe aan de rechtsbijstandsverzekeraar van klager. Van verduistering, fraude of misbruik van de derdengeldenrekening is geen sprake.
4.6 Voor zover klager erover klaagt dat verweerder niet heeft aangetoond dat hij het terzake van verleende rechtsbijstand ontvangen bedrag aan de rechtsbijstandsverzekeraar heeft betaald, geldt dat klager daarbij onvoldoende belang heeft. Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen komt slechts toe aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Indien verweerder voormeld bedrag niet aan de rechtsbijstandsverzekeraar zou hebben betaald, heeft slechts die verzekeraar op dit onderdeel voldoende belang bij een klacht.
4.7 Aan verweerder kan op dit onderdeel geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Klachtonderdeel a zal dan ook ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel b)
4.8 Aan verweerder wordt verweten dat hij klager onvoldoende heeft geïnformeerd over het doel van het verzoekschrift en de bestemming van de daarin gevraagde vergoeding.
4.9 Verweerder stelt dat hij het doel en de strekking van het verzoekschrift telefonisch met klager heeft besproken. Klager betwist dit en stelt dat verweerder nooit met hem heeft besproken dat de gevraagde vergoeding niet aan klager zou toekomen.
4.10 De raad constateert dat klager niet of niet goed is geïnformeerd over het doel en de strekking van het door verweerder ingediende verzoekschrift. Verweerder had klager voor het indienen van het verzoekschrift schriftelijk moeten uitleggen waarom een verzoekschrift zou worden ingediend en aan wie de schadevergoeding zou toekomen. Vast staat dat dat niet gebeurd is.
4.11 Ook had verweerder, na ontvangst van de beschikking van de rechtbank, hierover zelf contact moeten opnemen met klager en hem het een en ander (nogmaals) moeten uitleggen, juist omdat in de beschikking is opgenomen dat de toegekende gelden aan klager toekomen, zodat een nadere uitleg vereist was. Verweerder had zich op dat moment kunnen en moeten realiseren dat de inhoud van de beschikking (mogelijk) voor onduidelijkheid bij klager zou zorgen. Ook dat is niet gebeurd.
4.12 De raad concludeert dat niet kan worden vastgesteld dat verweerder het doel en de strekking van het verzoekschrift (uitdrukkelijk) met klager heeft besproken. Verweerder heeft ook nagelaten het een ander schriftelijk vast te leggen. De raad is dan ook van oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De raad verklaart klachtonderdeel b daarom gegrond.
Klachtonderdeel c)
4.13 Aan verweerder wordt verweten dat hij een aan klager toekomend bedrag betreffende diens reiskosten onnodig laat en pas na herinnering van klager aan klager heeft overgemaakt.
4.14 Vast staat dat bij beschikking van 18 juli 2016 een bedrag van € 47,18 is toegekend voor door klager gemaakte reiskosten. De raad heeft niet kunnen vaststellen dat klager op enig moment afstand heeft gedaan van zijn recht om dat bedrag te ontvangen. Pas op 4 september 2019 – na meerdere berichten en een klacht van klager – heeft klager het bedrag voor de reiskosten van verweerder ontvangen.
4.15 De raad is van oordeel dat het verweerders verantwoordelijkheid is om de door de rechtbank toegekende vergoeding aan klager over te maken. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door de vergoeding pas in 2019, en na verschillende berichten van klager, aan klager over te maken. Dat klager verweerder niet eerder hierop heeft geattendeerd, maakt dat niet anders. Verweerder had de vergoeding al direct in 2016 aan klager over moeten maken. De raad verklaart klachtonderdeel c daarom gegrond.
5 MAATREGEL
5.1 De raad constateert dat verweerder artikel 46 Advocatenwet heeft geschonden door niet de zorg jegens klager in acht te nemen zoals dat van hem als advocaat verwacht mocht worden. Verweerder heeft klager niet of niet goed geïnformeerd over het doel en de strekking van het door verweerder ingediende verzoekschrift, waardoor klager in de veronderstelling verkeerde dat het door de rechtbank toegekende bedrag daadwerkelijk aan klager toekwam, terwijl dit niet het geval was. Hoewel klager evenwel al bij het ondertekenen van het verzoekschrift had kunnen weten dat het niet ging om een aan hemzelf toekomende schadevergoeding, had verweerder het een en ander echter expliciet met klager moeten spreken en dit ook schriftelijk moeten vastleggen. Verweerder heeft daarnaast een aan klager toekomend bedrag voor reiskosten pas na ruim drie jaar aan klager overgemaakt.
5.2 Gelet op de ernst van de gedragingen en het tuchtrechtelijk verleden van verweerder is de raad van oordeel dat de maatregel van waarschuwing passend en nodig is.
6 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
6.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
6.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
6.3 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 6.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klachtonderdelen b en c gegrond;
- verklaart klachtonderdeel a ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 6.2.
Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. M. Laning en P.S. Kamminga, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2020.