Rechtspraak
Uitspraakdatum
28-09-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2020:155
Zaaknummer
20-329/DH/RO
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Verweerder heeft ruim 3 maanden niets van zich laten horen, ook niet na contact van klaagster. Overige klachtonderdelen ongegrond. Maatregel van waarschuwing.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 28 september 2020 in de zaak 20-329/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 23 mei 2019 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 8 april 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2020/24 (cij/gh) van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 3 augustus 2020. Daarbij waren klaagster en verweerder aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 17.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster is verwikkeld in een geschil met haar hogeschool. In verband hiermee is zij in 2017 bijgestaan door mr. N. In oktober 2017 heeft mr. N de behandeling van klaagsters zaak neergelegd.
2.3 Op 16 oktober 2017 heeft klaagster de deken verzocht om aanwijzing van een advocaat ex art. 13 Advocatenwet.
2.4 Op 17 november 2017 heeft de deken mr. R, mede omdat hij gespecialiseerd is in letselschade zaken, aangewezen om klaagsters belangen te behartigen. Mr. R heeft de zaak overgedragen aan verweerder. Verweerder is een kantoorgenoot van mr. R.; hij is geen letselschade specialist.
2.5 Op 12 december 2017 heeft er een kennismakingsgesprek plaatsgevonden tussen klaagster en verweerder. Daarna hebben klaagster en verweerder enig contact gehad over bewijsgaring ten behoeve van een gerechtelijke procedure.
2.6 Op 1 februari 2019 heeft er een bespreking plaatsgevonden tussen klaagster en verweerder. Toen heeft verweerder toegezegd dat hij een concept dagvaarding zou gaan opstellen.
2.7 Bij brief van 16 april 2019 heeft klaagster de deken om hulp en advies gevraagd. Zij heeft onder meer gevraagd of het normaal is dat een advocaat meer dan tien weken niets van zich laat horen.
2.8 Op 3 mei 2019 heeft klaagster in een e-mail aan verweerder het volgende geschreven:
“Ik snap niet precies wat aan de hand is dat ik geen antwoord krijg van u per mail of telefonisch wat de stand van zaken is? Voor het laatst dat ik met u heb gesproken was op 1 februari 2019 en sindsdien heb ik niets meer van u vernomen. Ik ben nu al 12 weken verder en heb geen beeldvorming wat met mijn zaak is gebeurd. Ik heb al een paar keer u benadert en helaas zonder succes.”
2.9 Op 6 mei 2019 heeft verweerder gereageerd en uitgelegd dat hij het erg druk heeft gehad door het vertrek van een collega en dat hij hierdoor nog niet is toegekomen aan het uitwerken van klaagsters zaak. Door het overlijden van een familielid is verweerder bovendien onverwacht veel afwezig geweest op kantoor. Verweerder schrijft dat hij klaagsters zaak uiteraard zo snel mogelijk zal oppakken, maar hij durft niet te beloven dat dat de komende week al gelukt zal zijn.
2.10 Klaagster heeft diezelfde dag gereageerd:
“Mijn zaak stagneert verder (…) Er is met mijn zaak inmiddels meer dan één jaar niets meegedaan (…) Mijn zorgen worden niet weg genomen, omdat ik niet weet, waar ik sta met u in deze situatie.
Gezien de situatie waarin ik terecht ben gekomen dat mijn zaak al heel lang op de planken is komen te liggen wil ik nog wachten of u aan mijn zaak toekomt binnen een week of twee. Zo niet, dan moet ik dit terugkoppelen aan de Deken”
2.11 Op 23 mei 2019 heeft klaagster een klacht ingediend bij de deken.
2.12 Op 22 juli 2019 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen klaagster, verweerder en de deken. Daarbij heeft verweerder erkend dat hij zich onvoldoende voor klaagster heeft ingespannen en daarvoor excuses gemaakt. Verder is vooral gesproken over het overdragen van klaagsters zaak aan een andere advocaat. Verweerder heeft aangegeven daaraan mee te zullen werken en toegezegd dat hij de eigen bijdrage zal terugbetalen en geen aanspraak zal maken op een deel van de toevoegingsvergoeding, zodat klaagster geen schade zal lijden.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder heeft meer dan tien weken niets van zich laten horen. Ook na telefonisch contact of een e-mail kreeg klaagster geen reactie van verweerder.
b) Verweerder heeft al anderhalf jaar niets met klaagsters zaak gedaan.
c) Verweerder heeft geen rekening gehouden met klaagsters persoonlijke beperking (ziekte).
d) Klaagster is voorgelogen door verweerders secretaresse dat verweerder niet op kantoor was.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft aangevoerd dat hij meerdere gesprekken met klaagster heeft gevoerd. Verweerder heeft klaagster uitgelegd dat een verklaring van een medisch deskundige noodzakelijk is om een causaal verband te vinden tussen klaagsters psychische klachten en de diverse incidenten tijdens klaagsters opleiding bij de hogeschool. De uiteindelijk door de huisarts afgelegde verklaring voldeed naar de mening van verweerder niet aan het vereiste om het hiervoor genoemde causale verband aannemelijk te maken. Dit was volgens hem noodzakelijk om de aansprakelijkheid van de hogeschool voor een eventuele schade vast te stellen, en om met succes te kunnen procederen.
4.2 Verweerder heeft tijdens een gesprek op 1 februari 2019 met klaagster afgesproken dat hij een concept dagvaarding zou maken. In de daaropvolgende periode was het voor verweerder erg druk, onder meer door het vertrek van een collega, waardoor klaagsters zaak onvoldoende aandacht heeft gekregen. Verweerder heeft daarvoor in zijn e-mail van 6 mei 2019 zijn excuses aan klaagster aangeboden.
4.3 Nu klaagster geen enkel vertrouwen heeft in de wijze waarop verweerder werkt, lijkt het verweerder beter dat zij een andere advocaat zoekt. Verweerder heeft aangeboden de door haar betaalde eigen bijdrage te retourneren, zodat klaagster geen schade lijdt door de overgang naar een andere advocaat.
4.4 Voor het overige komt het verweer – waar nodig – aan de orde bij de beoordeling van de klacht.
5 BEOORDELING
Klachtonderdeel a)
5.1 Verweerder heeft erkend dat klaagsters zaak na 1 februari 2019 onvoldoende aandacht heeft gekregen.
5.2 De raad stelt vast dat klaagster van 1 februari 2019 tot 6 mei 2019 niets van verweerder heeft gehoord over haar zaak, ook na e-mail en telefonisch contact van haar kant. Pas op 6 mei 2019 heeft verweerder voor het eerst gereageerd. Verweerder stelt dat hij door werkdruk en privéomstandigheden geen tijd had om aan klaagsters zaak te werken. Dat is – zoals verweerder ook erkent – een verklaring maar geen excuus: verweerder had in het belang van klaagster adequate maatregelen moeten nemen. Klachtonderdeel a is dan ook gegrond.
Klachtonderdeel b)
5.3 Verweerder heeft gemotiveerd betwist dat er tussen 12 december 2017 en 1 februari 2019 helemaal niets met klaagsters zaak is gebeurd (zie 4.1). Gelet op die gemotiveerde betwisting kan de raad de juistheid van klaagsters stelling op dit punt niet vaststellen. Dat verweerder al anderhalf jaar niets met klaagster zaak heeft gedaan, is de raad niet gebleken. De raad zal klachtonderdeel b daarom ongegrond verklaren.
Klachtonderdeel c)
5.4 Klaagster stelt dat verweerder geen rekening heeft gehouden met haar persoonlijke beperking (ziekte). Zij heeft dit klachtonderdeel niet verder onderbouwd met feiten of omstandigheden. De raad kan de juistheid van klaagsters klacht op dit punt dan ook niet vaststellen. Klachtonderdeel c is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel d)
5.5 Klaagster heeft op enig moment naar het kantoor van verweerder gebeld. Verweerders secretaresse heeft haar verteld dat verweerder niet op kantoor was. Klaagster werd vervolgens diezelfde avond gebeld door het kantoor van verweerder. Toen klaagster meteen terugbelde kreeg zij het antwoordapparaat met de mededeling dat het kantoor gesloten was. Klaagster stelt dat zij is voorgelogen door verweerders secretaresse, en dat verweerder wel degelijk op kantoor was.
5.6 Verweerder heeft aangevoerd dat hij inderdaad niet op kantoor was op het moment dat klaagster met zijn secretaresse belde. In de avond heeft hij op kantoor een aantal telefoonnotities afgehandeld, waaronder die van klaagster. Hij kreeg geen telefonisch contact met haar. Hij heeft daarna andere cliënten gebeld, waardoor verweerster bij haar telefoontje het antwoordapparaat zal hebben gekregen.
5.7 Gelet op het voorgaande is niet komen vast te staan dat klaagster is voorgelogen door verweerders secretaresse. Klachtonderdeel d is daarom ongegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Het gedrag van verweerder heeft niet voldaan aan de professionele standaard, dat een advocaat dient te handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. Verweerder heeft ruim drie maanden niets van zich laten horen, ook niet na contact van klaagster, waardoor klaagster in spanning en onzekerheid heeft gezeten over het verloop van haar zaak.
6.2 De raad houdt rekening met het feit dat verweerder direct en meermaals zijn verontschuldigingen heeft aangeboden en zich heeft ingezet om de zaak zonder extra kosten over te dragen aan een nieuwe advocaat. Gelet op de ernst van de gedraging en het tuchtrechtelijk verleden van verweerder acht de raad de maatregel van waarschuwing passend.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25,- reiskosten van klaagster,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel a gegrond;
- verklaart de klachtonderdelen b, c en d ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.
Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. P.C.M. van Schijndel en P.J.E.M. Nuiten, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 september 2020.