Rechtspraak
Uitspraakdatum
09-09-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2020:142
Zaaknummer
20-514/DH/RO
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over de kwaliteit van dienstverlening van de eigen advocaat kennelijk ongegrond, omdat door klager onvoldoende concreet is gemaakt waar dat het geval zou zijn geweest.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 9 september 2020 in de zaak 20-514/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 3 juli 2020 met kenmerk R 2020/46 cij/gh, door de raad ontvangen op 7 juli 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 46.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager is sinds 2015 met zijn ex-vrouw verwikkeld (geweest) in meerdere geschillen in het kader van de echtscheiding. Klager werd hierin sinds mei 2015 bijgestaan door verweerster.
1.2 In juni 2015 heeft een viergesprek tussen partijen en hun advocaten plaatsgevonden, waarbij is geprobeerd afspraken te maken.
1.3 Op 18 augustus 2015 is namens klager het echtscheidingsverzoek ingediend.
1.4 In augustus/september 2015 is namens de ex-vrouw een verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen ingediend, waarna in september 2015 een zitting plaatsvond. Verweerster heeft verweer gevoerd. De ex-vrouw heeft vervolgens het verzoek weer ingetrokken.
1.5 Op 25 januari 2016 heeft een zitting over de ontvankelijkheid van het echtscheidingsverzoek plaatsgevonden, omdat partijen (nog) geen overeenstemming hadden bereikt over het ouderschapsplan.
1.6 Op enig moment heeft klager Veilig Thuis ingeschakeld vanwege grote zorgen over de kinderen. Bij tussenbeschikking van 25 oktober 2016 (deels ook zijnde een eindbeschikking) heeft de rechtbank een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming gelast. In maart 2017 zijn de kinderen onder toezicht gesteld.
1.7 De wederpartij heeft tegen de beschikking van 25 oktober 2016 beroep ingesteld vanwege de beslissing over de partneralimentatie. Dit beroep heeft de wederpartij weer ingetrokken, nadat verweerster namens klager verweer had gevoerd.
1.8 In de beschikking van 25 oktober 2016 heeft de rechtbank ook de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld: de waarde van de aandelen van klagers vennootschap diende te worden bepaald door een deskundige. Hiervoor hebben partijen de heer L. ingeschakeld.
1.9 Op 23 januari 2017 heeft een eerste gesprek met de heer L. plaatsgevonden. Klager was daarbij niet aanwezig omdat hij overspannen was. Namens klager waren zijn accountant en verweerster bij het gesprek aanwezig.
1.10 Het definitieve rapport van de deskundige was nog niet beschikbaar op de door de rechtbank geplande zitting van 11 september 2017. Verweerster heeft daarom bij brief van 6 september 2017 om aanhouding van de zitting gevraagd. De wederpartij heeft zich daartegen verzet en de rechtbank heeft besloten dat de zitting doorgang zou vinden.
1.11 De rechtbank heeft vervolgens bij beschikking van 11 oktober 2017 geoordeeld dat de aandelen aan klager zouden worden toebedeeld conform het rapport van de deskundige dat tussen partijen als bindend had te gelden. Partijen verschillen echter van mening over de uitleg van het rapport van de deskundige.
1.12 Ook over de garage heeft de wederpartij een kort geding aanhangig gemaakt. Namens klager heeft verweerster verweer gevoerd en de voorzieningenrechter heeft de door de wederpartij verzochte machtiging afgewezen.
1.13 Daarnaast heeft de wederpartij in 2017 een kort geding aanhangig gemaakt, omdat zij meende dat klager de hypotheekrente van de door de wederpartij bewoonde woning diende te voldoen.
1.14 Verder is nog sprake geweest van een procedure over de ondertoezichtstelling van de kinderen, alsmede een uithuisplaatsing van de jongste zoon waarover eveneens zittingen hebben plaatsgevonden.
1.15 In 2019 heeft tussen verweerster en de advocaat van de wederpartij een gesprek plaatsgevonden bij de deken van het arrondissement Noord-Holland. De advocaat van de wederpartij heeft vervolgens een voorstel tot definitieve afwikkeling aan verweerster gezonden. Verweerster heeft dit voorstel voorgelegd aan klager. Het voorstel was voor klager onbespreekbaar.
1.16 In een e-mail van 13 augustus 2019 heeft verweerster aan klager laten weten dat zij haar werkzaamheden per direct beëindigt, omdat het vereiste vertrouwen tussen advocaat en cliënt weg is.
1.17 Op 1 september 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster. Omdat verweerster lid is van de raad van de orde in Den Haag, is de klacht voor onderzoek doorgezonden aan de deken in Rotterdam.
1.18 Op 20 december 2019 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen klager, zijn partner, verweerster en de deken.
1.19 Op 4 februari 2020 heeft de klachtenfunctionaris van het kantoor van verweerster, naar aanleiding van e-mails van klager, in een e-mail aan klager geschreven dat zij heeft begrepen dat verweerster reeds een afschrift van alle correspondentie en processtukken aan klager heeft gestuurd. Mocht klager bepaalde stukken niet in bezit hebben en daarvan nogmaals een afschrift wensen, dan verneemt de klachtenfunctionaris graag welke stukken dat zijn.
1.20 Op 3 maart 2020 heeft mr. K, de opvolgend advocaat van klager, bij verweerster het dossier van klager opgevraagd. Op 19 maart 2020 heeft mr. K. een herinnering naar klaagster gestuurd.
1.21 Op 20 maart 2020 heeft verweerster in een reactie aan mr. K. geschreven dat zij voor de overdracht van het dossier eerst afspraken wil maken over de betaling van het nog openstaande bedrag. Ook schrijft zij dat de overdracht van het dossier, vanwege een minimale bezetting door COVID-19, niet op korte termijn kan gebeuren.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.
Verweerster heeft klager niet adequaat bijgestaan en klager onnodig op hoge kosten gejaagd. Ook heeft zij onvoldoende gedaan om de ex-vrouw en haar advocaat te beperken in hun tegen klager gerichte acties. Verweerster is tekort geschoten in de behartiging van klagers belangen en is te meegaand geweest. Na vele jaren van procederen en onderhandelen heeft klager bijna € 80.000,- aan kosten voor rechtsbijstand gehad en er is nog geen zicht op een einde van de kwestie. Verweerster is niet voldoende geëquipeerd om om te gaan met de manier waarop de ex-vrouw en haar advocaat zich gedragen en opstellen. Verweerster heeft onvoldoende bereikt. Ook heeft verweerster haar opdracht ten onrechte neergelegd nadat klager zijn klachten kenbaar had gemaakt. Verweerster heeft
gehandeld in strijd met de gedragsregels 1, 2, 6, 8, 12, 13, 14, 16, 17, 18, 19, 23, 24 en 27.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft aangevoerd dat zij steeds in overleg met klager heeft gehandeld en dat zij steeds zijn belangen voorop heeft gesteld. Klagers wederpartij heeft het klager na het feitelijk uiteengaan in 2012 en in de vanaf 2015 gestarte procedures enorm moeilijk gemaakt. Door de wederpartij werden eerder gemaakte afspraken meer dan eens niet gestand gedaan en er werden telkens nieuwe problemen of drempels opgeworpen. Dat heeft het uiterst moeilijk gemaakt om tot heldere resultaten te komen. Verweerster is van mening dat zij op de proceshouding en opstelling van de wederpartij slechts beperkte invloed heeft.
3.2 Verweerster heeft verder aangevoerd dat zij haar uurtarief naar beneden heeft bijgesteld en niet alle werkzaamheden in rekening heeft gebracht. Zij heeft echter veel tijd aan klagers zaak besteed omdat tegen de aangebrachte kort gedingen verweer moest worden gevoerd en op toegestuurde stukken een reactie diende te komen.
3.3 Voor het overige komt het verweer – waar nodig – aan de orde bij de beoordeling van de klacht.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht betreft de kwaliteit van de dienstverlening van verweerster. De voorzitter stelt voorop dat de tuchtrechter op grond van artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter daarbij rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vgl. Hof van Discipline 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:32). De voorzitter zal de klacht aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
4.2 Het is volstrekt helder dat de scheidingsprocedure voor klager een enorme last is geweest en nog steeds is. Wanneer een van de betrokken partijen zich weinig of niets lijkt aan te trekken van rechterlijke uitspraken en financiële berekeningen en afspraken schendt, dan plaatst dat de andere partij voor het dilemma om enerzijds zich te blijven verweren en alternatieven voor te stellen, of anderzijds het op te geven en een groot verlies te aanvaarden. Klagers machteloosheid, zoals die naar voren komt in zijn klacht en verdere berichten, is goed voor te stellen, nadat hij al zo lang heeft onderhandeld en gestreden, op allerhande manieren heeft geprobeerd ontstane patronen te doorbreken en ook financieel zware offers heeft moeten brengen.
4.3 De voorzitter kan echter niet tot de conclusie komen dat verweerster klagers belangen niet naar behoren heeft behartigd. Klager maakt onvoldoende concreet waar dat het geval zou zijn geweest. Het enkele feit dat de behandeling van klagers zaak veel tijd en geld heeft gekost, betekent niet dat er niets bereikt is. Verweerster heeft ook aangegeven dat de boedelverdeling voor een groot deel geregeld is en dat er (fors) geprocedeerd is over het gezag over de kinderen. En zelfs als de resultaten beperkt zijn, is het de vraag of dat verweerster te verwijten valt. Klager maakt niet concreet waar verweerster de zaken anders heeft voorgesteld of waar zij kwesties niet (goed) heeft aangepakt. Klager heeft ook niet aangegeven waarom en op welke onderdelen de declaraties van verweerster niet correct zouden zijn. Het is aan klager om zijn verwijten nader te onderbouwen. Bij gebrek aan (nadere) onderbouwing kan de voorzitter de juistheid van klagers stellingen niet vaststellen.
4.4 Voor zover ook wordt geklaagd over het feit dat verweerster met klager in gesprek is gegaan bij de deken van de orde van advocaten in Den Haag, geldt dat hiervan aan verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Klachten moeten in beginsel worden ingediend bij de deken in wiens arrondissement de beklaagde advocaat kantoor houdt. Indien de klacht een advocaat betreft die lid is van de raad van de orde in diens arrondissement, kan deze klacht met instemming van alle betrokkenen worden doorgezonden aan een deken van een ander arrondissement. Dat is in klagers zaak ook gebeurd. Dat alles staat echter niet in de weg aan een bemiddelingspoging van de eigen deken.
4.5 Naar het oordeel van de voorzitter kan op basis van de zich in het dossier bevindende stukken niet worden geoordeeld dat verweerster bij de behandeling van de zaak van klager heeft gehandeld in strijd met de hierboven onder 4.1 genoemde eisen. Op grond hiervan zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. S.M. Krans, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 september 2020.