Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-09-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2020:141

Zaaknummer

20-515/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. Niet gebleken dat verweerster zich niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 9 september 2020 in de zaak 20-515/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

 

over:

 

verweerster

 

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 2 juli 2020 met kenmerk K038 2020 ar/ak, door de raad ontvangen op 3 juli 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7 (inhoudelijk) en 1 tot en met 5 (procedureel).

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klaagster en haar ex-partner zijn verwikkeld geweest in een geschil over de gezag en omgang met betrekking tot de minderjarige zoon. De ex-partner werd in het geschil bijgestaan door verweerster.

1.2    Op 6 maart 2018 heeft de zus van klaagster een melding gedaan over klaagster bij Veilig Thuis. Volgens de melding zou klaagster instabiel zijn en alle kenmerken van borderline en wanen hebben.

1.3    Op 6 maart 2018 heeft verweerster in een brief aan klaagster geschreven dat de ex-partner een zorgregeling wil vastleggen en dat – mocht klaagster daaraan geen medewerking verlenen – een verzoekschrift strekkende tot vaststelling van een zorgregeling zou worden ingediend bij de rechtbank.

1.4    Op 20 maart 2018 heeft verweerster in een brief aan klaagster geschreven dat als klaagster geen expliciete toezegging aan de cliënt van verweerster doet, verweerster een verzoekschrift bij de rechtbank zal indienen of klaagster in kort geding zal dagvaarden, hetgeen zij bij brief van 21 maart 2018 heeft herhaald.

1.5    In het rapport van Veilig Thuis van 23 april 2018 staat dat de bij Veilig Thuis gemelde zorgen (zie 1.2) niet zijn bevestigd.

1.6    Op 29 oktober 2018 heeft verweerster namens de ex-partner een verzoekschrift tot gezamenlijk gezag en vaststelling contactregeling ingediend bij de rechtbank Den Haag. In het verzoekschrift staat onder meer:

“Bovendien is het een zorg dat moeder mentaal niet stabiel is, hetgeen mede aanleiding voor de zuster van de vrouw, die psycholoog is, is geweest om een melding te doen bij Veilig Thuis in april van dit jaar.”

1.7    Op 11 maart 2019 heeft een zitting plaatsgevonden. Op 8 april 2019 is er een tussenbeschikking gewezen.

1.8    In juli 2019 heeft verweerster het verzoekschrift ingetrokken.

1.9    Op 17 februari 2020 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende.

1)    Verweerster heeft zich in haar verzoekschrift beroepen op een melding die bij Veilig Thuis is gedaan door klaagsters zus, terwijl die melding ten tijde van de indiening van het verzoekschrift reeds was afgehandeld en ongegrond was gebleken.

2)    Verweerster heeft tijdens een zitting gesteld dat klaagster borderline zou hebben, terwijl die diagnose nimmer is gesteld.

3)    Verweerster heeft zich continue kwetsend uitgelaten over klaagsters mentale en psychische gesteldheid.

4)    Verweerster heeft niet het belang van klaagsters zoon voorop gesteld, noch de relatie tussen klaagster en haar ex-partner. Ook heeft verweerster niet gehandeld in het belang van haar cliënt.

2.2    De stellingen die klaagster aan de klacht ten grondslag heeft gelegd zullen hierna, waar nodig, worden besproken.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4    BEOORDELING

4.1    De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klaagster. Uitgangspunt is dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid, die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid als bedoeld in artikel 10a Advocatenwet, mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Deze vrijheid vindt haar begrenzing in de plicht van de advocaat zich te onthouden van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen. De ratio van deze beperking van bedoelde vrijheid van de advocaat is, dat de rechter en de wederpartij door de onware feiten niet worden misleid. Daarbij moet wel in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Daarnaast mag een advocaat zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij van zijn cliënt. Daarbij moet een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen waken voor een onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden. Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedure een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen.

4.2    De voorzitter stelt verder voorop dat de tuchtrechter slechts oordeelt over de vraag of de beklaagde advocaat zich heeft gedragen zoals dat een behoorlijk handelend advocaat betaamt. De tuchtrechter oordeelt niet over de stellingen die zijn ingenomen in de kwestie die aan de klacht ten grondslag heeft gelegen. Dit betekent dat hetgeen over en weer naar voren is gebracht over de gezags- en omgangskwestie niet zal worden besproken.

Klachtonderdelen 1 tot en met 4

4.3    Nu al deze klachtonderdelen betrekking hebben op de wijze waarop verweerster de belangen van de wederpartij van klaagster heeft behandeld, zal de voorzitter deze onderdelen gezamenlijk behandelen.

4.4    Klaagster verwijt verweerster met name dat zij zowel in het verzoekschrift als in correspondentie en op de zitting namens haar cliënt zorgen heeft uitgesproken over klaagsters emotionele en mentale gesteldheid en de gevolgen daarvan voor de zoon. Verweerster heeft daarbij verwezen naar de melding die de zus van klaagster had gedaan bij Veilig Thuis, terwijl die melding ongegrond was.

4.5    De voorzitter overweegt dat klaagster lijkt te miskennen dat verweerster optreedt voor de wederpartij en per definitie gehouden is zich partijdig op te stellen. Juist in een kwestie waarin het gaat over een omgangsregeling kunnen over en weer standpunten worden ingenomen en verwijten worden gemaakt die bij de andere partij onaangenaam overkomen. Klaagster heeft het optreden van verweerster als onaangenaam ervaren, maar niet kan worden vastgesteld dat verweerster daarmee klaagsters belangen nodeloos of op ontoelaatbare wijze heeft geschaad.

4.6    Dat verweerster in haar verzoekschrift en correspondentie heeft vermeld dat haar cliënt zich zorgen maakt om klaagsters emotionele en mentale gesteldheid en de gevolgen daarvan voor de zoon en dat verweerster daarbij heeft verwezen naar de melding bij Veilig Thuis, kon zij als partijdig advocaat in het belang van haar cliënt in het kader van de verzochte regeling aanvoeren. Door klaagster is bevestigd dat door klaagsters zus een melding bij Veilig Thuis is gedaan, zodat van het spreken van onwaarheden door verweerster geen sprake is. Het enkele feit dat de melding (ten tijde van de indiening van het rekest reeds) was onderzocht en ongegrond was bevonden, maakt de door verweerster aangevoerde feiten niet onwaar. Daar komt bij dat het op de weg van klaagster en haar advocaat lag om vermeende onjuiste feiten of stellingnames van verweerster in de procedure gemotiveerd te betwisten. Het is de voorzitter uit de stukken of anderszins niet gebleken dat verweerster de hiervoor bedoelde ruime mate van vrijheid te buiten is gegaan.

4.7    Voor zover ook wordt geklaagd over het feit dat verweerster in haar correspondentie – met name in haar brieven van 6, 20 en 21 maart 2018 – rechtsmaatregelen heeft aangekondigd, geldt dat het verweerster vrij stond de maatregelen aan te kondigen zoals zij dat heeft gedaan. Het aankondigen van eventuele rechtsmaatregelen is geen onbehoorlijk dreigement, maar een juridisch geoorloofde maatregel.

4.8    Het is de voorzitter ook verder niet gebleken dat verweerster zich niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt. De klachtonderdelen 1 tot en met 4 worden daarom kennelijk ongegrond verklaard.

4.9    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 september 2020.