Rechtspraak
Uitspraakdatum
14-09-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2020:147
Zaaknummer
19-774/DH/DH
Inhoudsindicatie
Klacht tegen de advocaat van de wederpartij in een familiekwestie ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 14 september 2020 in de zaak 19-774/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 17 maart 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 12 november 2019 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K051 2019 ar/ak van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van 6 juli 2020 van de raad. Daarbij waren klager en verweerster aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5. Ook heeft de raad kennisgenomen van de op 14 januari 2020 door klager nagezonden stukken en de reactie van 3 februari 2020 daarop van verweerster.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Verweerster stond de ex-echtgenote van klager bij in een echtscheidingsprocedure.
2.3 Bij exploot van 20 augustus 2018 is op verzoek van (de cliënte van) verweerster aan klager bevel gedaan om te voldoen aan het vonnis d.d. 26 april 2017 van de Rechtbank Rotterdam.
2.4 In dit vonnis van 26 april 2017 is klager – uitvoerbaar bij voorraad - veroordeeld om de daarin genoemde persoonlijke bezittingen van zijn ex-echtgenote aan haar af te geven op straffe van verbeurte van een dwangsom van EURO 500,- per dag met een maximum van EURO 50.000,-. Zulk onder aankondiging van executie door middel van executoriaal beslag.
2.5 Tegen het vonnis d.d. 26 april 2017 heeft klager bij exploot van 23 mei 2017 hoger beroep ingesteld. Het Gerechtshof Den Haag heeft dit vonnis bij arrest van 20 februari 2018 bekrachtigd.
2.6 Op 20 augustus 2018 is bij deurwaardersexploot aan klager bevel gedaan om de door hem verbeurde dwangsommen te voldoen.
2.7 Op 27 september 2018 heeft verweerster namens de ex-echtgenote van klager uit hoofde van het vonnis van 26 april 2017 ten laste van klager loonbeslag gelegd voor verbeurde dwangsommen tot een bedrag van EURO 50.000,-, vermeerderd met rente en kosten.
2.8 Op 19 oktober 2018 is door klager een executiegeschil aanhangig gemaakt.
2.9 Bij vonnis d.d. 23 januari 2019 heeft de voorzieningenrechter in de Rechtbank Rotterdam – uitvoerbaar bij voorraad - de tenuitvoerlegging van het vonnis van 26 april 2017 geschorst voor zover het de veroordeling tot afgifte van de daarin genoemde persoonlijke bezittingen in combinatie met de daaraan verbonden dwangsom betreft, zulks onder de voorwaarde dat klager binnen zes weken een bodemprocedure aanhangig zou maken over de verschuldigdheid van de dwangsommen. Daarbij heeft de voorzieningenrechter in r.o. 5.6 met zoveel woorden overwogen dat de schorsing van de executie op 1 februari 2019 ingaat en opgemerkt dat de reeds geïncasseerde dwangsommen op het eerste gezicht terecht zijn geïnd.
2.10 Het vonnis van 23 januari 2019 is door verweerster op 24 januari 2019 aan de deurwaarder gezonden met verzoek daaraan uitvoering te geven, het beslag met ingang van 1 februari 2019 op te schorten en al hetgeen de deurwaarder nog voor 1 februari 2019 op klager heeft kunnen verhalen, af te dragen.
2.11 Verweerster heeft namens de ex-echtgenote van klager op 18 februari 2019 hoger beroep tegen het vonnis van 23 januari 2019 ingesteld.
2.12 Klager heeft inmiddels een drietal klachten tegen verweerster ingediend, waaronder de onderhavige.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster meer in het bijzonder dat zij een onethische strijd voert tegen hem en zijn gezin, een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis d.d. 23 januari 2019 van de voorzieningenrechter niet naleeft door te weigeren het op het loon van klager gelegde loonbeslag op te heffen en bovendien in het exploot tot beslaglegging niet concreet vermeldt voor welke handelingen of nalaten het beslag werd gelegd.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klagers wederpartij heeft te gelden de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De raad zal het optreden van verweerster derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
5.2 Naar het oordeel van de raad heeft de voorzieningenrechter met zijn vonnis van 23 januari 2019 – anders dan klager kennelijk veronderstelt – het executoriaal beslag niet opgeheven. Hij heeft “slechts” de verdere executie van dwangsommen tot aan het opgelegde maximum met ingang van 1 februari 2019 geschorst. Blijkens de door verweerster overgelegde stukken heeft zij de deurwaarder in lijn met dit vonnis daags erna opdracht gegeven tot opschorting vanaf 1 februari 2019. De klacht is in zoverre dan ook ongegrond.
5.3 Uit het deurwaardersexploot d.d. 20 augustus 2018 blijkt naar het oordeel van de raad duidelijk waarop het beslag ziet, namelijk op de uit hoofde van het vonnis van 26 april 2017 op dat moment reeds verbeurde dwangsommen. Niet dus op de periode na 1 februari 2019. De klacht is ook voor zover die hierop ziet derhalve ongegrond.
5.4 Tot slot acht de raad ook het verwijt dat verweerster een onethische strijd voert tegen klager en zijn gezin ongegrond. Verweerster heeft dat gemotiveerd betwist en stukken die de stellingen van klager ter zake ondersteunen, ontbreken.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. L.P.M. Eenens en A.B. Baumgarten, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 september 2020.