Rechtspraak
Uitspraakdatum
21-09-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2020:152
Zaaknummer
20-242/DH/RO/D
Inhoudsindicatie
Verweerder heeft de kernwaarden integriteit en vertrouwelijkheid heeft geschonden doordat hij in een strafzaak waarin hij als advocaat voor de verdachte optrad degene die werd aangemerkt als slachtoffer heeft benaderd en gesproken.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 21 september 2020 in de zaak 20-242/DH/RO/D naar aanleiding van het bezwaar van:
de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam
de deken
over:
verweerder
gemachtigde: mr. A.A. Franken
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 1 april 2020 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een ambtshalve bezwaar ingediend over verweerder.
1.2 Het dekenbezwaar is behandeld op de videozitting van de raad van 20 juli 2020. Daarbij waren de deken en verweerder, vergezeld van zijn gemachtigde, aanwezig.
1.3 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.1 genoemde bezwaar en het daartegen op 18 juni 2020 door de gemachtigde van verweerder ingediende verweerschrift.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van het bezwaar gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Verweerder is in 2009 beëdigd als advocaat.
2.3 Medio 2018 stond verweerder in een strafzaak een verdachte bij die was aangehouden op verdenking van bedreiging met een vuurwapen. De man die door de politie als slachtoffer werd aangemerkt, was een voormalig student-stagiair van verweerder. Verweerder heeft op 20 juli 2018 telefonisch contact met deze man gezocht, diezelfde dag een afspraak met hem gemaakt en hem vervolgens in Leiden gesproken.
2.4 In juli 2018 heeft verweerder zich tot de deken gewend met de mededeling dat hij in een strafzaak een betrokkene, die door de politie werd aangemerkt als getuige, had benaderd en dat de politie meende dat hij had getracht die getuige te beïnvloeden.
2.5 Tegen verweerder is vervolging ingesteld. De zaak is op 6 maart 2020 door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Den Haag behandeld. Bij vonnis van 20 maart 2020 is verweerder veroordeeld voor overtreding van artikel 285a van het Wetboek van Strafrecht. Aan verweerder is een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren, alsmede een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 180 uren. De rechtbank heeft zwaar laten meewegen dat verweerder advocaat is en hij de getuige vanuit die hoedanigheid heeft benaderd.
2.6 Verweerder heeft tegen het vonnis van 20 maart 2020 hoger beroep ingesteld.
3 HET BEZWAAR
3.1 Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. De deken verwijt verweerder meer in het bijzonder dat hij doordat hij in een strafzaak waarin hij als advocaat voor de verdachte optrad degene die werd aangemerkt als slachtoffer heeft benaderd, de kernwaarden integriteit en vertrouwelijkheid heeft geschonden.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 Verweerder heeft, voor zover het betreft het benaderen van een getuige, de hem verweten handelwijze en de ongeoorloofdheid daarvan erkend. De gegrondheid van het dekenbezwaar is daarmee in zoverre gegeven.
5.2 Het verwijt dat hij zijn geheimhoudingsplicht zou hebben geschonden is volgens verweerder echter niet terecht, nu zijn cliënt (de verdachte in de strafzaak) geen bezwaar had tegen het leggen van contact met de getuige en daarover ook geen klacht heeft ingediend. De raad passeert dit verweer onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waaruit het tegendeel blijkt. Ook in zoverre is het dekenbezwaar naar het oordeel van de raad gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Namens verweerder is betoogd bij een gegrondverklaring van het dekenbezwaar te volstaan met oplegging van een waarschuwing, aangezien hij een schoon tuchtrechtelijk verleden heeft, geen kwade bedoelingen heeft gehad toen hij contact zocht met de getuige, zich realiseert dat hij door zijn gedragingen het vertrouwen in de advocatuur heeft beschaamd en door de rechtbank al zwaar is bestraft. Verweerder verwijst voor wat betreft de op te leggen maatregel tevens naar de beslissing van de raad van 14 april 2020 (ECLI:NL:TADRSGR:2020:82). Naar het oordeel van de raad gaat een vergelijking met deze zaak echter niet op; het betrof het advies van een advocaat aan een getuige (die ook advocaat was) zich desnoods ziek te melden om niet op het getuigenverhoor in een civiele procedure te hoeven verschijnen. In de onderhavige kwestie was de getuige echter een mogelijk slachtoffer van een bedreiging met een vuurwapen door de cliënt van verweerder. Bovendien heeft het Hof van Discipline in de door verweerder aangehaalde zaak op 7 september 2020 de maatregel verzwaard en een berisping opgelegd (ECLI:NL:TAHVD:2020:183). Gelet hierop kan niet worden volstaan met een waarschuwing.
6.2 Alles overziend en mede in aanmerking genomen het schone tuchtrechtelijke verleden van verweerder, de door de rechtbank aan hem opgelegde straf, het getoonde inzicht in de ontoelaatbaarheid van zijn handelen en de mededeling van de deken dat wat hem betreft vanwege deze redenen een voorwaardelijk of onvoorwaardelijke schorsing niet aan de orde hoeft te zijn, acht de raad de maatregel van berisping passend.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac lid 1 van de Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.2 Verweerder dient het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.1 genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het dekenbezwaar gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2.
Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. T. Hordijk en R. de Haan, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 september 2020.