Rechtspraak
Uitspraakdatum
28-09-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2020:72
Zaaknummer
20-569/DB/LI
Inhoudsindicatie
Advocaat heeft met zijn opmerking dat zijn cliënt zich door het optreden van klager bedreigd had gevoeld de grens die hem als advocaat van de wederpartij vrijstond niet overschreden. Het stond de advocaat vrij om aan de Raadsheer duidelijk te maken, op grond waarvan tussen partijen geen regeling tot stand is gekomen.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch van 28 september 2020
in de zaak 20-569/DB/LI
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) van 24 juli 2020 met kenmerk K20-034, door de raad ontvangen op 27 juli 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Verweerder staat de wederpartij van klager bij in een appelprocedure bij het Gerechtshof. Op 4 februari 2020 heeft een comparitie plaatsgevonden. Tijdens de comparitie heeft onderling overleg tussen partijen in aanwezigheid van hun advocaten plaatsgevonden. Tijdens dit overleg is geen schikking getroffen. Vervolgens heeft op verzoek van klager overleg tussen partijen zonder aanwezigheid van hun advocaten plaatsgevonden. Klager heeft tijdens het overleg met de cliënt van verweerder een schikkingsvoorstel van € 10.000,- gedaan. Hierna heeft overleg tussen verweerder en zijn cliënt plaatsgevonden. Vervolgens is de comparitie voortgezet en hebben partijen hun standpunten aan de Raadsheer bericht. Verweerder heeft namens zijn cliënt aan de Raadsheer te kennen gegeven dat zijn cliënt niet akkoord ging met de regeling.
1.2 Op 22 februari 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
Verweerder heeft zich tijdens een comparitie ernstig misdragen en daarmee het vertrouwen in de advocatuur beschaamd door bot, arrogant en met stemverheffing zich te mengen in een gesloten schikking, waardoor een tussen partijen reeds overeengekomen schikking onmogelijk is gemaakt. Verweerder heeft klager ten onrechte beschuldigd van het bedreigen van zijn cliënt, ook tegen over de Raadsheer Commissaris.
2.2 Klager heeft ter toelichting op de klacht onder meer het volgende naar voren gebracht:
Verweerder behartigt de belangen van de heer X en wordt in de zaak tegen klager ook betaald door de heer X. Verweerder gebruikt zijn cliënt als “stroman”. De cliënt van verweerder wil graag van de procedure af, maar wordt teruggefloten door verweerder.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
4.2 Uit de aan de raad overgelegde stukken volgt dat de opvattingen van partijen over het verloop van de comparitie op 4 februari 2020 bij het gerechtshof uiteenlopen. Vast staat dat verweerder tijdens de comparitie aan de Raadsheer heeft bericht dat zijn cliënt niet akkoord wenste te gaan met het schikkingsvoorstel van klager en dat zijn cliënt zich tijdens het overleg met klager zonder aanwezigheid van advocaten bedreigd had gevoeld. Dit komt overeen met de aan de raad overgelegde verklaring van de cliënt van verweerder.
4.3 Het is de taak van een advocaat om de belangen van zijn cliënt te behartigen. Het staat een advocaat vrij om na een onderling overleg tussen partijen zonder aanwezigheid van advocaten aan zijn cliënt te vragen of hij het door de wederpartij gedane schikkingsvoorstel daadwerkelijk wenst. Daarbij is het de taak van de advocaat om zijn cliënt te wijzen op zijn rechtspositie en kansen bij de voortzetting van een procedure en hem te adviseren ten aanzien van het schikkingsvoorstel van de wederpartij. Verweerder heeft daarbij gehandeld in het belang van zijn cliënt. Niet valt in te zien welk tuchtrechtelijk verwijt hem daarvan valt te maken. Uit de aan de raad overgelegde stukken volgt niet dat verweerder de belangen van klager nodeloos heeft geschaad, noch dat hij zich nodeloos grievend heeft uitgelaten over klager. Het moge zo zijn dat de opmerking dat de cliënt zich door het optreden van klager bedreigd had gevoeld klager niet welgevallig was, maar dit betekent niet dat verweerder hiermee de grens die hem als advocaat van de wederpartij vrijstond heeft overschreden. Het stond verweerder vrij om aan de Raadsheer duidelijk te maken, op grond waarvan geen regeling tot stand is gekomen.
4.4 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. R.M.M. van den Heuvel, voorzitter, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 september 2020.
Griffier Voorzitter
verzonden op: 29 september 2020