Rechtspraak
Uitspraakdatum
21-09-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2020:201
Zaaknummer
20-246/A/A
Inhoudsindicatie
Klacht over de eigen advocaat gedeeltelijk gegrond. Klaagster mocht er vanuit gaan dat verweerder de opdracht had aanvaard en met zijn werkzaamheden zou beginnen, nu verweerder niet bij aanvang van de opdracht heeft vastgelegd dat hij pas zou beginnen na toekenning van de toevoeging. Verweerder heeft gemeend zijn uurtarief bij klaagster in rekening te mogen brengen nadat de aanvraag om een toevoeging buiten behandeling was gesteld. Verweerder heeft klaagster voor zijn werkzaamheden echter geen declaratie met urenspecificatie gestuurd. Het stond verweerder in de gegeven omstandigheden niet vrij het door klaagster betaalde voorschot te behouden als betaling voor zijn werkzaamheden. Waarschuwing en kostenveroordeling.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 21 september 2020
in de zaak 20-246/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
gemachtigde: D.B. Pathak
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 8 mei 2019 heeft de gemachtigde van klaagster namens klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 31 maart 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 908301 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 24 augustus 2020. Daarbij waren klaagster, bijgestaan door haar gemachtigde, en verweerder, vergezeld door zijn kantoorgenoot mr. W.M. de Bruijn, aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9 en I tot en met IX. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van de gemachtigde van klaagster aan de raad van 14 augustus 2020.
1.5 Verweerder heeft op de zitting van de raad stukken overgelegd, gehecht aan zijn pleitaantekeningen. Die stukken worden buiten beschouwing gelaten nu de stukken buiten de daarvoor in het Procesreglement Raden van discipline opgenomen termijn zijn ingediend.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Verweerder heeft klaagster en haar gemachtigde (tevens haar partner, hierna: de gemachtigde) vanaf februari 2017 op toevoegingsbasis bijgestaan in verschillende fiscale procedures.
2.3 Op 12 april 2019 heeft de gemachtigde verweerder per e-mail een op 9 april 2019 aan klaagster betekend hernieuwd bevel tot betaling van een belastingaanslag toegestuurd. Daarin was aangekondigd dat op 16 april 2019 beslag zou worden gelegd. De gemachtigde heeft verweerder verzocht een verzetdagvaarding op te stellen en deze uiterlijk 15 april 2019 te laten betekenen.
2.4 Bij e-mail van dezelfde dag heeft verweerder de gemachtigde onder meer geschreven:
“In reactie op uw e-mail en de meegezonden stukken, kan ik niet op maandag een verzetdagvaarding laten betekenen op basis van een toevoeging daar de toevoeging nog niet eens is aangevraagd en laat staan is toegekend (…) Indien u een voorschot overmaakt, gezien de spoedeisendheid, van € 1.000 (nu ik bijvoorbeeld ook de kosten dien voor te schieten voor de deurwaarder), kan ik aan de slag. (…) Bovendien heb ik nog niet alle stukken tot mijn beschikking. Graag zie ik alle bezwaarschriften (…) die ingediend zijn bij de Belastingdienst ook nog tegemoet. Overigens is sinds de zekerheid dat de executie wordt opgeschort sinds 1 januari 2018 niet meer in de wet vastgelegd en zou in principe de deurwaarder de executie kunnen doorzetten. Desalniettemin zal een deurwaarder na betekening van de verzetdagvaarding niet lichtvaardig aan de slag gaan (gezien de aansprakelijkheid voor schade).”
2.5 Vervolgens heeft op 12 april 2019 een e-mailwisseling plaatsgevonden tussen de gemachtigde en verweerder. De gemachtigde heeft verweerder onder meer geschreven:
“Ik kan maximaal Eur 500 op dit moment regelen en per direct betalen zodat het griffierecht en eigenbijdrage gedekt is. (…) Als u akkoord gaat ga ik dit betalen. (…)
Ik twijfel niet aan de toevoeging omdat de inkomen van ons in 2017 onder Eur 20.000 staat. Vermogen hebben niet. Daarnaast sta ik sowieso garant voor uw vergoedingen.
Dit is ook de bedoeling dat de dagvaarding maandag betekend wordt zodat de deurwarader niet stoer gaat spelen. Nadat ik betaling heb gedaan zal ik ook de bezwaarbrieven meesturen.”
2.6 De gemachtigde heeft verweerder vervolgens geschreven dat hij € 600,- heeft kunnen regelen. Verweerder heeft de gemachtigde hierop geschreven dat als de gemachtigde eerder was gekomen, verweerder voor de zaak ruimte had kunnen inruimen in zijn agenda.
2.7 De gemachtigde heeft verweerder hierop meegedeeld dat hij verweerder twee keer € 600,- (€ 600,- voor de zaak van klaagster en de week daarop € 600,- voor een andere zaak, van de gemachtigde zelf) zou kunnen betalen. Verweerder heeft de gemachtigde hierop geschreven:
“In vervolg op uw email, dan wil ik u graag even melden er moet een complete dagvaarding (die aan alle vereisten moet voldoen) worden opgesteld, de deurwaarder moet gecoordineerd worden en er dient verweer gevoerd te worden. Bovendien moeten producties worden bijgevoegd.”
2.8 De gemachtigde heeft verweerder hierop geschreven:
“[Klaagster] heeft zojuist met u gesproken. U wenst Eur 800 te ontvangen. Het gaat ons echt niet lukken anders had ik niet 2e keer gevraagd.
Tevens gaan wij ook ervanuit dat u de toevoeging gaat krijgen. Als wij zulke hoge kosten per zaak willen of kunnen betalen zouden wij niet de zaken met toevoeging doen.
U hoeft mij i.i.g. dan niets te restitueren.”
2.9 De gemachtigde heeft verweerder vervolgens – nog steeds op 12 april 2019 - geschreven:
“[Klaagster] belde mij met het voorstel dat wij voor deze zaak Eur 700 aan u betalen. Er blijft dan ook geen noodzaak voor de restitutie na de toekenning van de toevoeging.
Dit omdat u in het weekend moet werken gezien spoedeisendheid.
(…)
Als dit akkoord is, hoor ik dan wel zodat ik tot de betaling over kan gaan en de bezwaarbrieven tegelijker tijd kan mailen.”
2.10 Bij e-mail van 15 april 2019 heeft verweerder de gemachtigde geschreven dat er geen betaling is ontvangen en dat hij daarom geen werkzaamheden voor klaagster kan uitvoeren.
2.11 Bij e-mail van 16 april 2019 heeft de gemachtigde verweerder onder meer geschreven:
“Omdat u op vrijdag niet akkoord ging met de werkzaamheden en ook in het weeknd niet reageerde, was er ook geen aanleiding van betaling. Daarom heb ik niet betaald.
(…)
We willen nog dat u de zaak doet. Nu is geen haast en is ook geen weekendwerk. Als u wilt kan ik de eigen bijdrage Eur 149 + Eur 297 vandaag overmaken. Dan kunt u de toevoeging aanvragen. Dan kunt u de zaak van [klaagster] al beginnen.”
2.12 Verweerder heeft de gemachtigde hierop bij e-mail van eveneens 16 april 2019 geschreven:
“In reactie op uw e-mail, zijn er steeds nieuwe condities uwerzijds en zoals u weet is de Raad voor Rechtsbijstand steeds kritischer om toevoegingen toe te kennen zeker bij fiscale zaken tegen de overheid vanwege onder meer de bezuinigingen op de gefinancierde rechtsbijstand. (…) Ik moet overigens ook volgens de Orde van Advocaten per opdracht separaat een afspraak maken en dat duidelijkheidshalve schriftelijk vastleggen (…) Zoals u zei, is de druk eraf in de zaak van [klaagster] en kan ik derhalve de toevoeging aanvragen en afwachten of deze wordt toegekend. Graag zie ik dan de bezwaarschriften tegen de onderliggende zaken van [klaagster] ook nog tegemoet.”
2.13 Op 17 april 2019 heeft de gemachtigde een bedrag van € 297,- (met als omschrijving Griffierecht zaak [klaagster] / Belastingdienst) en een bedrag van € 149,- (met als omschrijving Eigen bijdrage zaak [klaagster] / Belastingdienst) aan verweerder overgemaakt.
2.14 Op 17 april 2019 heeft de gemachtigde verweerder per e-mail een brief aan de belastingdeurwaarder toegestuurd. Bij e-mail van eveneens 17 april 2019 heeft verweerder de gemachtigde geschreven:
“Ik zal vandaag de aanvraag indienen bij de Raad voor Rechtsbijstand voor [klaagster] (…) De eigen bijdrage is ontvangen en het griffierecht. Ik ga er mee aan de slag en ik houd u op de hoogte.
Ik heb uw brief aan de deurwaarder ook ontvangen en dit geeft een goed beeld voor de achtergrond. (…)”
2.15 Bij e-mail van 25 april 2019 heeft de gemachtigde verweerder verzocht het concept van de dagvaarding diezelfde dag nog aan hem te mailen zodat deze binnen enkele dagen kon worden betekend.
2.16 Verweerder heeft de gemachtigde hierop bij e-mail van 29 april 2019 onder meer geschreven:
“In vervolg op uw e-mail heb ik de aanvraag bij de Raad voor Rechtsbijstand vorige week ingediend en ik ben in afwachting van hun besluit. Eerst na vaststelling van de beschikking door de Raad voor Rechtsbijstand, kan ik mijn werkzaamheden voortzetten. Dit ter voorkoming van het oplopen van mijn kosten en indien geen toevoeging wordt toegekend, u plotsklaps geconfronteerd wordt met mijn kosten op uurbasis. U kunt uiteraard met de Raad voor Rechtsbijstand contact opnemen met betrekking tot de status van de aanvraag.”
2.17 Bij e-mail van 30 april 2019 heeft de gemachtigde verweerder onder meer geschreven:
“De opdracht is gegeven en toevoeging wordt aangevraagd om onverwijld de opdracht uit te voeren. Het is jammer dat u alleen uw kosten wilt ontvangen en het werk uitstelt. U laat u vertrouwen ook niet zien. Zo werkt het niet en voor deze heb ik niet voorschotten en griffierecht betaald. Ik heb in de afgelopen tijd ook gemerkt dat u alleen belangstelling heeft om om de haverklap toevoeging te ontvangen zonder voldoende moeite en zonder enig resultaat.
Vriendelijk verzoek ik u om de dagvaarding uiterlijk morgen te laten uitbrengen of anders mijn betalingen van eigen bijdrage en griffierecht terug te storten.”
2.18 Verweerder heeft de gemachtigde hierop bij e-mail van eveneens 30 april 2019 geschreven:
“In reactie op uw e-mail is deze werkwijze volledig volgens beleid en op basis van regelgeving van de Orde van Advocaten. Ter voorkoming van misverstanden, u komt telkens met een nieuwe gerechtelijke procedure op het allerlaatste moment bij mij en deze werkwijze is om duidelijkheid te creëren en verplicht vanuit de orde, zie ook mijn opdrachtbevestiging. Dit is ter bescherming van u. Het is ter voorkoming van het oplopen van mijn kosten voor u en indien geen toevoeging wordt toegekend, u plotsklaps geconfronteerd wordt met mijn kosten op uurbasis. (…) Overigens kan ik op uurtarief en voorschotbasis werken, maar dan hoor ik dat graag. Tot slot ben ik reeds aangevangen met de werkzaamheden en is de toevoeging na ontvangst van de stukken direct aangevraagd.”
2.19 Bij e-mail van 1 mei 2019 heeft de gemachtigde verweerder onder meer geschreven:
“U heeft continu geweigerd om werkzaamheden te verrichten. Nu komt u opeens met de stelling dat u aangevangen zou zijn met de werkzaamheden. Hoewel in uw stelling absoluut geen waarheid is, wordt u hierbij verzocht om de werkzaamheden te laten zien en de dagvaarding uiterlijk morgen te laten betekenen en na de betaling van het griffierecht van de zaak zich te onttrekken. Als u dit binnen de gestelde termijn niet wilt/kunt doen, verzoeken wij vriendelijk doch dringend om de 2 betalingen van 17.4.2019 heden terug te storten.”
2.20 Verweerder heeft de gemachtigde hierop bij e-mail van 2 mei 2019 onder meer geschreven:
“In de zaak van [klaagster] heb ik al uitgebreid e-mail contact met u gehad en er zouden nog de overige bezwaarschriften door u worden toegezonden zodat tenminste een volledige en juiste dagvaarding kan worden opgesteld. Voorts heb ik direct een toevoeging aangevraagd toen de beslagstukken door u gezonden waren (…) Het staat u overigens vrij om een nieuwe advocaat te nemen. (…) Ter voorkoming van misverstanden: heb ik reeds in dit dossier ruim 4,5 uur aan tijd en werkzaamheden besteed”
2.21 Bij e-mail van 2 mei 2019 heeft de gemachtigde verweerder onder meer geschreven:
“U heeft niets gedaan in de zaak en niet eens de opdracht bevestigd. U heeft voorts geweigerd om iets te doen. Het kennis nemen van de zaak en email schrijven over de zaak waaraan u feitelijk nog niet begonnen bent vallen niet onder de werkzaamheden. U doet nu zeer oneerlijk omdat u de zaak ook niet doet en geld ook niet terugbetaalt. (…) Tevens ben ik niet akkoord gegaan met uw kosten te betalen voor de dagvaarding en buiten de toevoeging. Ik heb betaling gedaan voor griffierecht welke u nog niet heeft betaald en eigen bijdrage waarvan nog geen sprake is. (…) Als u de dagvaarding heeft opgesteld kunt u zonder enkele smoezen uiterlijk vrijdag laten betekenen. Of dient u mijn betaling terug te storten.”
2.22 Verweerder heeft de gemachtigde hierop bij e-mail van 3 mei 2019 onder meer geschreven dat hij zich beter kan richten tot de Raad voor Rechtsbijstand omdat zij een beslissing moeten nemen op de toevoegingsaanvraag.
2.23 Bij e-mail van 7 mei 2019 hebben klaagster en haar gemachtigde de opdracht aan verweerder ingetrokken en hem meegedeeld dat zij bij de deken een klacht over hem zullen indienen. Op diezelfde dag heeft klaagster de Raad voor Rechtsbijstand meegedeeld dat zij haar toestemming aan verweerder om namens haar een toevoeging aan te vragen of te ontvangen intrekt. Op 16 juli 2019 heeft de Raad voor Rechtsbijstand de aanvraag om een toevoeging buiten behandeling gesteld.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder heeft geen werkzaamheden verricht terwijl klaagster wel een eigen bijdrage en het griffierecht aan hem heeft betaald.
b) Verweerder heeft voor zijn werkzaamheden een betaling verlangd, terwijl klaagster in aanmerking kwam voor een toevoeging. Hij heeft hiermee aanspraak gemaakt op meer geld dan waarop hij recht zou hebben.
c) Verweerder heeft geweigerd een aanvang te maken met het opstellen van de conceptdagvaarding, terwijl klaagster de eigen bijdrage en het griffierecht aan hem had voldaan. Ook nadat de toevoegingsaanvraag was ingediend is verweerder niet met zijn werkzaamheden begonnen.
d) Verweerder heeft ondanks herhaalde verzoeken geweigerd het betaalde voorschot terug te betalen. Hij heeft fictieve werkzaamheden opgevoerd.
e) Verweerder is gierig, loopt alleen achter zijn geld aan, maakt misbruik van een toevoeging en werkt niet of onvoldoende.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Ontvankelijkheid
5.1 Verweerder heeft als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat klaagster niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat zij het griffierecht niet tijdig aan de deken heeft voldaan.
5.2 De raad overweegt als volgt. Ingevolge artikel 46e lid 1 Advocatenwet heft de deken van de klager een griffierecht van € 50,- alvorens een klacht ter kennis van de raad van discipline te brengen. Ingevolge artikel 46e lid 2 Advocatenwet wijst de deken de klager op de verschuldigdheid van het griffierecht en deelt hem mee dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de dag van verzending van zijn mededeling dient te zijn bijgeschreven op het daartoe bekendgemaakte bankrekeningnummer. Het niet tijdig betalen van het griffierecht heeft, anders dan verweerder veronderstelt, niet tot gevolg dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht. De wetgever heeft het innen van het griffierecht immers niet opgedragen aan de raden van discipline, maar aan de deken. De consequentie van het niet (tijdig) betalen van het griffierecht is dat de deken de klacht (nog) niet doorstuurt naar de raad van discipline. De raad zal daarom hieronder inhoudelijk op de klacht ingaan.
Inhoudelijke beoordeling
5.3 De raad stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.
Klachtonderdeel a)
5.4 Klaagster verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat hij in strijd met de opdracht geen werkzaamheden heeft verricht, terwijl klaagster wel een eigen bijdrage en griffierecht heeft betaald.
5.5 De raad overweegt als volgt. Verweerder heeft betwist dat hij (totaal) geen werkzaamheden heeft verricht. Verweerder stelt dat hij een toevoeging voor klaagster heeft aangevraagd, een proceskans-bepaling heeft gemaakt, informatie heeft ingewonnen en bewijs heeft vergaard door middel van een uitvoerige correspondentie met klaagster en de gemachtigde. Ook stelt hij dat hij een concept-dagvaarding heeft opgesteld. De raad kan op grond van de zijn ter beschikking staande informatie niet vaststellen of verweerder al deze werkzaamheden heeft verricht. Uit de stukken die de raad tot haar beschikking heeft blijkt wel dat verweerder met klaagster en de gemachtigde heeft gecorrespondeerd over de zaak en dat hij een toevoeging heeft aangevraagd. Ook blijkt uit de e-mail van verweerder van 17 april 2019 dat hij de brief van de gemachtigde aan de deurwaarder heeft gelezen. Het is dus in ieder geval niet zo dat verweerder in het geheel geen werkzaamheden heeft verricht, zoals het klachtonderdeel stelt. Klachtonderdeel a) is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel b)
5.6 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder dat hij voor zijn werkzaamheden een betaling heeft verlangd, terwijl klaagster in aanmerking kwam voor een toevoeging.
5.7 De raad overweegt als volgt. Uit het klachtdossier volgt dat verweerder de gemachtigde reeds op 12 april 2019 (zie hiervoor, 2.4) heeft meegedeeld dat hij op 15 april 2019 geen verzetdagvaarding kan uitbrengen op basis van een toevoeging, maar dat hij, gelet op de spoedeisendheid, wel aan de slag zou kunnen gaan als klaagster een voorschot van € 1.000,- zou betalen. Het stond verweerder vrij met klaagster, die bekend was met de mogelijkheid van het aanvragen van een toevoeging, af te spreken dat op betalende basis zou worden geprocedeerd. De gemachtigde en verweerder hebben vervolgens met elkaar gecorrespondeerd over de hoogte van het door klaagster te betalen voorschot. In die correspondentie heeft de gemachtigde verweerder meegedeeld dat het door klaagster te betalen voorschot niet behoeft te worden gerestitueerd bij toekenning van de toevoeging. Niet is echter gebleken dat dit op initiatief van verweerder is geweest en desgevraagd heeft verweerder ter zitting van de raad ontkend dat dit op zijn initiatief was. Dat verweerder voor zijn werkzaamheden betaling heeft verlangd ook als klaagster een toevoeging toegekend zou krijgen is dan ook niet gebleken. Klachtonderdeel b) is eveneens ongegrond.
Klachtonderdeel c)
5.8 Klaagster verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat hij heeft geweigerd een aanvang te maken met het opstellen van de conceptdagvaarding, terwijl klaagster de eigen bijdrage en het griffierecht aan hem had voldaan en dat ook nadat de toevoegingsaanvraag was ingediend hij niet met zijn werkzaamheden is begonnen.
5.9 De raad overweegt als volgt. Verweerder heeft aangevoerd dat hij met klaagster heeft afgesproken dat hij eerst zou wachten op de toekenning van de toevoeging voordat hij met zijn werkzaamheden zou beginnen. De raad wil ervan uitgaan dat het de intentie van verweerder is geweest om bovengenoemde afspraak met klaagster te maken, maar moet op basis van de e-mailcorrespondentie die zich in het klachtdossier bevindt ook constateren dat klaagster in de veronderstelling was dat verweerder na ontvangst van de eigen bijdrage en het griffierecht direct actie zou ondernemen. Een advocaat dient belangrijke afspraken en gezamenlijk genomen beslissingen schriftelijk vast te leggen. Indien de advocaat dit verzuimt, komt het bewijsrisico daaromtrent op hem te rusten. Ook de afspraak dat de advocaat pas met zijn werkzaamheden begint na toekenning van een toevoeging dient dus schriftelijk te worden vastgelegd.
5.10 Uit het klachtdossier volgt niet dat verweerder bij aanvaarding van de opdracht schriftelijk heeft vastgelegd dat hij pas met zijn werkzaamheden zou beginnen na toekenning van de toevoeging. Integendeel, in zijn e-mail van 17 april 2019 (zie hiervoor, 2.14), die - desgevraagd - volgens verweerder in deze zaak samen met de onder 2.4 aangehaalde e-mail van 12 april 2019 als opdrachtbevestiging heeft te gelden, heeft verweerder de gemachtigde meegedeeld dat hij die dag een aanvraag zal indienen bij de Raad voor Rechtsbijstand, dat hij de eigen bijdrage en het griffierecht heeft ontvangen en dat hij ‘ermee aan de slag gaat’. Ter zitting heeft verweerder – desgevraagd – verklaard dat hij hiermee bedoelde dat hij informatie zou verzamelen en een concept-dagvaarding zou opstellen. Klaagster mocht er gelet hierop vanuit gaan dat verweerder de opdracht had aanvaard en met zijn werkzaamheden zou beginnen. Verweerder heeft de gemachtigde weliswaar bij e-mail van 29 april 2019 (zie hiervoor, 2.16) meegedeeld dat hij eerst na toekenning van de toevoeging zijn werkzaamheden kon voortzetten, maar verweerder had dat reeds bij aanvaarding van de opdracht moeten vastleggen. Dat hij dit niet heeft gedaan valt hem tuchtrechtelijk te verwijten. Door dit nalaten verkeerde klaagster in de veronderstelling dat verweerder direct met zijn werkzaamheden - het opstellen en aan klaagster en de gemachtigde opsturen van de conceptdagvaarding – zou beginnen. Klachtonderdeel c) is dan ook gegrond.
Klachtonderdeel d)
5.11 In klachtonderdeel d) verwijt klaagster verweerder dat hij ondanks herhaalde verzoeken heeft geweigerd het betaalde voorschot terug te betalen en dat hij fictieve werkzaamheden heeft opgevoerd.
5.12 De raad overweegt als volgt. Uit het klachtdossier volgt dat de door verweerder namens klaagster ingediende toevoegingsaanvraag buiten behandeling is gesteld (zie hiervoor 2.23). Om die reden heeft verweerder gemeend zijn uurtarief bij klaagster in rekening te mogen brengen. Verweerder heeft, zoals hiervoor bij de beoordeling van klachtonderdeel a) is overwogen, toegelicht welke (voorbereidende) werkzaamheden hij heeft verricht. Niet is in deze procedure gebleken dat sprake is van fictieve werkzaamheden. Verweerder heeft klaagster echter voor zijn werkzaamheden geen declaratie met een urenspecificatie gestuurd. Hij heeft naderhand wel aangeboden het door klaagster eenzijdig betaalde voorschotbedrag te retourneren maar onder voorwaarden, namelijk om deze klachtprocedure te voorkomen. Daarmee is zij niet akkoord gegaan, waarna verweerder het voorschotbedrag heeft behouden als betaling voor zijn werkzaamheden. Dat stond hem in de gegeven omstandigheden niet vrij. Klachtonderdeel d) is in zoverre gegrond.
Klachtonderdeel e)
5.13 Klaagster verwijt verweerder tot slot dat hij gierig is, alleen achter zijn geld aanloopt, misbruik van een toevoeging maakt en niet of onvoldoende werkt. Klaagster heeft deze verwijten echter onvoldoende feitelijk onderbouwd. Klachtonderdeel e) is daarom ongegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Het valt verweerder tuchtrechtelijk te verwijten dat hij is tekortgeschoten in de vastlegging van de met klaagster gemaakte afspraken en dat hij het voorschotbedrag niet aan klaagster heeft terugbetaald. De raad acht hiervoor een waarschuwing passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel c) en klachtonderdeel d) gedeeltelijk gegrond;
- verklaart klachtonderdelen a), b), d) gedeeltelijk en e) ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.
Aldus beslist door mr. P.M. Wamsteker, voorzitter, mrs. E.M.J. van Nieuwenhuizen en H.B. de Regt, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 september 2020.
Griffier Voorzitter
Verzonden op 21 september 2020
mededelingen van de griffier ter informatie:
Verzending
Deze beslissing is in afschrift gelijktijdig verzonden.