Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-09-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2020:199

Zaaknummer

20-586/A/NH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat deels niet-ontvankelijk wegens tijdsverloop en voor het overige kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van 14 september 2020

in de zaak 20-586/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 31 juli 2020 met kenmerk mb/re/20-030/1072674, door de raad ontvangen op 31 juli 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 18.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    In 2016 heeft klaagster zich tot verweerster gewend in verband met een echtscheidingsprocedure.

1.2    Op 1 november 2016 heeft klaagster een tussen haar en haar (ex-)echtgenoot lopende mediation eenzijdig beëindigd.

1.3    Op 2 november 2016 heeft verweerster een brief gestuurd aan de (ex-)echtgenoot van klaagster, met onder meer de volgende inhoud:

“Tot mij wendde zich [klaagster], hierna te noemen cliënte, met het verzoek haar belangen te behartigen in verband met de wens om in jullie huwelijk tot een echtscheiding te komen.

Op dit moment verblijft u nog een aantal dagen per week gezamenlijk in de koopwoning. Deze situatie is niet langer houdbaar voor cliënte, zij wenst met u het overleg aan te gaan per wanneer u de woning zult verlaten. De situatie is te escalerend en wordt niet in het belang van de drie minderjarige kinderen geacht.

Het is voorts de wens van cliënte om in onderling overleg de gevolgen van jullie echtscheiding te regelen. Temeer nu er afspraken gemaakt moeten worden over de kinderen die vastgelegd dienen te worden in een zogenoemd ouderschapsplan.

Cliënte ziet graag in het ouderschapsplan vastgelegd dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar zal zijn. Zij wil graag met u in overleg over de omvang van een reguliere omgangsregeling tussen u en de kinderen en ook over de vakanties dienen afspraken gemaakt te worden.

Zoals u wellicht weet, is uitgangspunt dat elke ouder onderhoudsplichtig is voor zijn of haar kinderen.

Onder meer om antwoord te krijgen wat uw aandeel is in de kosten van de kinderen, verzoek ik u vriendelijk mij de navolgende bewijsstukken toe te sturen:

-    3 recente salarisstroken, alsmede uw jaaropgaaf 2015;

-    uw meest recente aangifte inkomstenbelasting, indien bestaand met de bijbehorende aanslag;

-    een specificatie van uw woonlasten; met betalingsbewijs

-    uw polisblad zorgverzekering 2016, met betalingsbewijs premie;

-    bewijsstuk van eventuele andere alimentatierelevante lasten.

Ook van de zijde van cliënte heb ik haar financiële stukken opgevraagd. Na ontvangst kan ik een berekening maken en u van de uitkomst op de hoogte stellen.

Cliënte hoopt dat het maken van verdere afspraken mogelijk is, zodat de gevolgen van de echtscheiding naast een ouderschapsplan, tevens kunnen worden vastgelegd in een echtscheidingsconvenant.

Gelet op het bovenstaande verneem ik graag uw reactie binnen 7 dagen na heden.

Mocht u inmiddels een eigen advocaat hebben, verzoek ik u deze brief aan uw advocaat te overhandigen.

Mocht onverhoopt geen reactie van u worden ontvangen, heeft cliënte mij in ieder geval verzocht een spoedprocedure aanhangig te maken bij de rechtbank.”

1.4    Op 4 november 2016 heeft verweerster namens klaagster een verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen ingediend, waarin (kort gezegd) wordt verzocht dat i) de minderjarige kinderen van partijen voor de duur van de echtscheiding worden toevertrouwd aan de vrouw en op haar woonadres worden ingeschreven, ii) de man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van de kinderen dient te voldoen van € 312 per kind per maand, alsmede een partneralimentatie van € 402 per maand, en iii) toekenning van het uitsluitend gebruik van de woning aan de vrouw. Door de rechtbank is vervolgens op 11 november 2016 de mondelinge behandeling van het verzoek gepland.

1.5    Op 9 november 2016 heeft de advocaat van de (ex-)echtgenoot een e-mail gestuurd aan verweerster, met onder meer de volgende inhoud:

“Amica,

Naar aanleiding van ons telefonisch onderhoud van vanmorgen bericht ik u dat cliënt zich zal houden aan hetgeen hij reeds in onderstaande mail op 4 november j.l. aan uw cliënte stuurde, hij zal het huis niet langer betreden zonder toestemming van uw cliënte. Zij kan daar voor de duur van de echtscheiding met de kinderen verblijven.

Evenwel dient er omgang tussen cliënt en de kinderen plaats te vinden, dit is in het belang van de kinderen. (…)

Wij bespraken dat wij op 25 november a.s. dit een viergesprek zullen bespreken. (…)

Voorts spraken wij over de financiële stand van zaken in het kader van de door u aanhangig gemaakte voorlopige voorzieningen. Wij bespraken dat tot op heden cliënt maandelijks € 1.200,- op de gezamenlijke rekening van partijen overmaakt in verband met diverse vaste lasten. Uw cliënte betaalt de hypotheekrente van haar rekening. Gezien de hoogte van de verzochte bedragen kinderalimentatie en partneralimentatie bespraken wij dat wanneer de huidige financiële situatie wordt voortgezet, een voorlopige voorzieningen procedure achterwege kan blijven. Hierbij bevestig ik u dat cliënt voorlopig € 1.200,- zal blijven overmaken naar de gezamenlijke rekening in verband met diverse vaste lasten van de huishouding.

(…)

Graag zie ik een kopie van uw fax aan de rechtbank waarin mededeelt dat de voorlopige voorzieningen procedure is ingetrokken tegemoet.”

1.6    Diezelfde dag heeft verweerster het verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen ingetrokken.

1.7    Op 25 november 2016 heeft er een viergesprek plaatsgevonden tussen klaagster, verweerster, de (ex-)echtgenoot en zijn advocaat.

1.8    Op 23 december 2016 heeft de (ex-)echtgenoot een verzoek tot echtscheiding en verdeling bij de rechtbank ingediend. Op 31 augustus 2017 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden. Op 27 september 2017 heeft de rechtbank een beschikking gewezen waarbij de echtscheiding is uitgesproken. Tegen deze beschikking heeft de (ex-)echtgenoot hoger beroep ingesteld.

1.9    Op 11 april 2018 heeft klaagster een e-mail gestuurd aan verweerster, met onder meer de volgende inhoud:

“Hierbij mijn voorstel aan meneer en het scenario dat meneer heeft geschetst voor mij. (…) [(ex-)echtgenoot] gaat uit van de 30.000 euro aan pensioen. De officiële papier worden voor mij opgevraagd.

(…)

Voorstel van [klaagster]

(…)

Wij zien af van het pensioen.”

1.10    Op 26 juli 2018 heeft de behandeling van het hoger beroep plaatsgevonden. Ter zitting zijn partijen een schikking overeengekomen, die in het proces-verbaal is opgenomen. Op 7 augustus 2018 heeft het hof een beschikking gewezen, waarbij de beschikking van de rechtbank van 27 september 2017 is vernietigd en overeenkomstig de door partijen getroffen schikking is beslist.

1.11    Op 21 januari 2020 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende.

a)    Verweerster heeft klaagster niet serieus heeft genomen, toen zij verweerster meldde dat haar ex-partner mogelijk een narcist was;

b)    Verweerster heeft zonder klaagsters toestemming het verzoek voorlopige voorzieningen heeft ingetrokken;

c)    Verweerster is onvoldoende voor klaagsters belangen opgekomen.

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1    Klaagster verwijt verweerster dat zij klaagster niet serieus heeft genomen, toen zij verweerster meldde dat haar ex-partner mogelijk een narcist was.

4.2    Verweerster betwist dit, en voert aan dat zij mogelijk heeft aangegeven dat een vermoeden van narcisme bij de wederpartij in het kader van een echtscheidingsprocedure niet zomaar door haar als advocaat richting de rechtbank uitgesproken kan worden, aangezien het risico bestaat dat verweerster wordt beschuldigd van laster door de wederpartij als zij dit standpunt in processtukken inneemt terwijl een nadere onderbouwing (bijvoorbeeld een diagnose door een arts) ontbreekt.

4.3    De voorzitter overweegt als volgt. Gelet op de betwisting door verweerster kan niet worden vastgesteld dat verweerster klaagster niet serieus heeft genomen. Dat verweerster in haar processtukken niet het standpunt heeft ingenomen dat de ex-partner van klaagster een narcist is, is – gelet op het verweer van verweerster – begrijpelijk. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is geen sprake. Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.4    Klaagster verwijt verweerster dat zij zonder klaagsters toestemming het verzoek voorlopige voorzieningen heeft ingetrokken.

4.5    Verweerster betwist dit. Verweerster voert aan dat de advocaat van de (ex-)echtgenoot haar op 9 november 2016 per telefoon en per e-mail heeft benaderd waarbij is aangegeven dat tegemoet werd gekomen aan de wensen van klaagster (zie hiervoor onder randnummer 1.5). Daarmee was er geen spoedeisend belang meer, als het verzoek voorlopige voorzieningen niet was ingetrokken was niet-ontvankelijkheid gevolgd. Verweerster voert voorts aan dat zij klaagster zowel direct telefonisch als per e-mail op 9 november 2016 op de hoogte heeft gesteld van de intrekking van het verzoek voorlopige voorzieningen.

4.6    De voorzitter overweegt als volgt. Allereerst dient te worden nagegaan of klaagster kan worden ontvangen in dit onderdeel van haar klacht. Ingevolge artikel 46g, lid 1 onder a, Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter van de raad van discipline niet-ontvankelijk verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. De voorlopige voorzieningen zijn op of omstreeks 9 november 2016 ingetrokken en verweerster heeft onweersproken aangevoerd dat klaagster daarover direct door verweerster is geïnformeerd. Door pas op 21 januari 2020 een klacht in te dienen heeft klaagster de termijn van artikel 46g, lid 1 onder a, Advocatenwet overschreden. Van bijzondere omstandigheden om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten is de voorzitter niet gebleken. De conclusie is dat klachtonderdeel b) niet-ontvankelijk is.

Ad klachtonderdeel c)

4.7    Klaagster verwijt verweerster dat zij onvoldoende voor klaagsters belangen is opgekomen. Ter toelichting voert klaagster onder meer aan dat verweerster haar heeft gedwongen tot het viergesprek op 25 november 2016 en tot instemming met een co-ouderschapsregeling, verweerster heeft nagelaten alle financiële gegevens op te vragen en onvoldoende verweer heeft gevoerd tegen het door de wederpartij ingediende rapport van Kenter. Voorts heeft verweerster klaagster niet goed bijgestaan bij de schikkingsonderhandelingen, als gevolg waarvan klaagster afstand heeft gedaan van haar pensioenaanspraken. Bovendien heeft verweerster klaagster in de steek gelaten ter zitting, aldus steeds klaagster.

4.8    Verweerster betwist een en ander. Verweerster voert aan dat zij klaagster niet heeft gedwongen tot het viergesprek en er ook geen aanwijzingen waren dat klaagster dat niet wilde. Klaagster en haar (ex-)echtgenoot hadden het gezamenlijk gezag over de drie minderjarige kinderen, klaagster heeft zelf ingestemd met de omgangsregeling en hieraan is het nodige overleg voorafgegaan. Van een co-ouderschapsregeling was geen sprake en daarom is door verweerster namens klaagster in de echtscheidingsprocedure ook niet verzocht. Voorts heeft verweerster wel degelijk verzocht om de financiële gegevens van de (ex-)echtgenoot van klaagster, de advocaat van de (ex-)echtgenoot heeft de nodige gegevens in het geding gebracht. Klaagster wist dat zij afzag van de aanspraak op het pensioen van haar (ex-)echtgenoot en heeft dit weloverwogen gedaan, dit maakte namelijk mogelijk dat de woning voor de gewenste waarde aan klaagster zou worden toebedeeld. In het eigen voorstel van klaagster van 11 april 2018 (zie hiervoor onder randnummer 1.9) zag klaagster ook af van haar aanspraak op pensioen. Verweerster is in het door haar opgestelde appelrekest ingegaan op rapport van Kenter. Het appelrekest is later, op verzoek van klaagster, ingetrokken. Tijdens de zitting van 26 juli 2018 heeft verweerster, na het voorlezen van de in het proces-verbaal opgenomen schikking en voorafgaand aan het plaatsen van de handtekeningen, de zittingszaal verlaten in verband met een andere zitting waar zij op dat moment verwacht werd. Dit was met goedkeuring van klaagster. In totaal heeft verweerster 3,5 uur besteed aan de zitting en zij herkent zich dan ook niet in de stelling dat zij haar zorgplicht zou hebben geschonden, aldus steeds verweerster.

4.9    De voorzitter overweegt als volgt. Dat verweerster klaagster zou hebben gedwongen tot een viergesprek en co-ouderschap wordt betwist. Tegenover de betwisting van verweerster heeft klaagster dit standpunt onvoldoende onderbouwd. Overigens geldt ook voor dit onderdeel van de klacht dat de verweten gedraging dateert van meer dan drie jaar voordat de klacht is ingediend. Dat verweerster niet alle financiële gegevens zou hebben opgevraagd en onvoldoende verweer zou hebben gevoerd tegen het door de wederpartij ingediende rapport van Kenter wordt eveneens betwist. Hetgeen klaagster daarover aanvoert blijkt ook niet uit het klachtdossier. Gelet op het verweer van verweerster valt verweerster er voorts geen tuchtrechtelijk verwijt van te maken dat klaagster in de schikking met haar (ex-)echtgenoot heeft afgezien van haar aanspraak op diens pensioen. Uit het klachtdossier volgt niet dat klaagster daar niet vanaf wilde zien, integendeel, zij was onder voorwaarden daartoe wel bereid (zie hiervoor onder randnummer 1.9). Naar het oordeel van de voorzitter was het zorgvuldiger geweest als verweerster tot het einde van de zitting van 26 juli 2018 in de zittingszaal was gebleven. Nu verweerster evenwel heeft gewacht met het verlaten van de zittingszaal tot nadat het proces-verbaal was voorgelezen, waarna de inhoud daarvan in beginsel niet meer wijzigt, acht de voorzitter een en ander onvoldoende om te kunnen leiden tot de conclusie dat sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten. Klachtonderdeel c) is kennelijk ongegrond.

4.10    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter klachtonderdeel b), met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a, Advocatenwet, niet-ontvankelijk verklaren en klachtonderdelen a) en c), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

klachtonderdeel b), met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk,

klachtonderdelen a) en c), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond,

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. P.J. Verdam als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 september 2020.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op: 14 september 2020 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.