Rechtspraak
Uitspraakdatum
14-09-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2020:198
Zaaknummer
20-581/A/A
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat kennelijk ongegrond. Het was niet aan verweerder om achter de benodigde informatie aan te gaan, temeer niet nu het ging om een advieszaak. Verweerder heeft voorts duidelijk aan klager geschreven dat hij zou overgaan tot sluiting van het dossier.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 14 september 2020
in de zaak 20-581/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 30 juli 2020 met kenmerk 2019-1016740, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 17.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager heeft zich op 9 december 2016 tot verweerder gewend omdat hij advies wilde over het indienen van een herzieningsverzoek bij het gerechtshof Amsterdam (hierna: het hof), date op 4 februari 2013 arrest had gewezen. Volgens klager was het hof niet van alle feiten en omstandigheden op de hoogte ten tijde van het wijzen van het arrest. Verweerder heeft de zaak aangenomen en hiervoor een Lichte Advies Toevoeging verkregen.
1.2 Bij brief van 6 september 2017 heeft verweerder klager onder meer geschreven:
“U stelt dat de politie u had toegezegd dat er een gesprek georganiseerd zou worden met WG-Kunst en dat er tot die tijd niet tot dagvaarding zou worden overgegaan. Uw toenmalige advocaat (…) heeft deze omstandigheid tijdens de behandeling van het hoger beroep niet naar voren gebracht.
U bent van mening dat het Hof mogelijk anders had beslist indien het Hof wél op de hoogte was geweest van deze omstandigheid.
Mogelijk had het Hof anders besloten indien zij op de hoogte waren geweest van deze omstandigheid. De uitspraak van de politie kan immers mogelijk worden opgevat als een ambtelijke mededeling waarop u mocht vertrouwen. Op deze grond mocht u erop vertrouwen dat (totdat het gesprek had plaatsgevonden) niet tot dagvaarding had mogen worden overgegaan. Mogelijk was deze omstandigheid een grond geweest voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie (…)
U moet de omstandigheid op grond waarvan u van mening bent dat het Hof tot een ander oordeel zou zijn gekomen immers met bewijsmiddelen onderbouwen.
Derhalve zie ik mogelijkheden in uw zaak herziening aan te vragen. Het zou in dit kader gunstig zijn indien u de naam zou kunnen verstrekken van de verbalisant die u de toezegging heeft gedaan.
Aangezien u slechts om een advies heeft verzocht ga ik hierbij over tot sluiting van het dossier. (…)
Indien u over wenst te gaan tot een verzoek tot herziening verzoek ik u even telefonisch contact met mij op te nemen voor overleg.”
1.3 Bij brief van 5 december 2017 heeft klager verweerder onder meer geschreven:
“In ons telefonisch gesprek van 25-09-2017 hebben wij afgesproken dat ik een brief naar de politie ga sturen waardoor ik de naam van de politieagent en van twee heren van GGD aanvraag als bewijs over mijn zaak. Op 26 september 2017 stuurde ik een brief naar de politie over de naam van die en op 20 november 2017 stuurde ik weer een brief naar de politie waarin ik zij vroeg of ze bezig mee zijn. De politie reageerde er niet over. Ik stuurde die mijn brieven naar dit adres waar het onderzoek werd.”
1.4 Bij brief van 18 juni 2018 heeft klager verweerder geschreven dat hij op 5 december 2017 een brief in de brievenbus heeft geworpen over zijn zaak en dat hij sindsdien niets meer heeft gehoord.
1.5 Verweerder is vanaf 29 oktober 2018 feitelijk niet meer werkzaam bij het kantoor waar hij tot die tijd werkte.
1.6 Op 10 december 2018 heeft klager telefonisch contact opgenomen met het voormalig kantoor van verweerder. Hij heeft toen gesproken met een secretaresse. Op 18 december 2018 heeft klager telefonisch contact gehad met een voormalig kantoorgenoot van verweerder, mr. T.
1.7 Bij brief van 18 december 2018 heeft mr. T klager onder meer geschreven:
“Zoals reeds met u besproken is op 6 september 2017 een advies aan u gezonden met daarin de mededeling dat wij zullen over gaan tot sluiting van het dossier. Hierop heeft u nimmer contact met ons gezocht teneinde nadere werkzaamheden te bespreken.
Onlangs bezocht u ons kantoor teneinde te vragen naar de stand van zaken. Op dat moment is andermaal aan u te kennen gegeven dat uw dossier geruime tijd gesloten was. (…)
Ik bevestig u andermaal dat uw dossier ruim een jaar geleden is gearchiveerd. U heeft eveneens nimmer op het advies, welke u is toegezonden, gereageerd.”
1.8 Op 27 september 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder heeft niet op eigen initiatief inspanningen verricht om voor de zaak van belang zijnde stukken te verkrijgen.
b) Verweerder heeft zonder overleg met klager het dossier gesloten en gearchiveerd.
c) Klager is in de omstandigheid komen te verkeren dat hij geen nieuwe advocaat kan vinden omdat verweerder voor de zaak al een toevoeging heeft aangevraagd.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.
Klachtonderdeel a)
4.2 Klager verwijt verweerder allereerst dat hij geen inspanningen heeft verricht om voor de zaak van belang zijnde stukken te verkrijgen. Anders dan klager is de voorzitter van oordeel dat verweerder dit niet tuchtrechtelijk te verwijten valt. Verweerder heeft in zijn brief van 6 september 2017 duidelijk vermeld dat het aan klager is om de naam van de verbalisant te verstrekken die de toezegging aan klager heeft gedaan. Het was niet aan verweerder om achter die informatie aan te gaan, temeer niet nu het ging om een advieszaak op basis van een Lichte Advies Toevoeging. Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.3 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij zonder overleg met klager het dossier heeft gesloten en gearchiveerd. Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond. Verweerder heeft klager in zijn brief van 6 september 2017 duidelijk geschreven dat hij overgaat tot sluiting van het dossier nu klager slechts om een advies heeft verzocht en dat als klager over wenst te gaan tot indiening van een herzieningsverzoek, hij telefonisch contact op dient te nemen. Dat klager verweerder vervolgens opdracht heeft gegeven over te gaan tot het indienen van een herzieningsverzoek heeft klager niet gesteld en is ook niet gebleken. De brieven van klager van 5 december 2017 en 18 juni 2018 maken dit oordeel niet anders.
Klachtonderdeel c)
4.4 Klager verwijt verweerder tot slot dat klager geen nieuwe advocaat kan vinden omdat verweerder voor de zaak al een toevoeging heeft aangevraagd. Dit klachtonderdeel is ook kennelijk ongegrond. Verweerder heeft klager immers bijgestaan op grond van een Lichte Advies Toevoeging. Indien klager daadwerkelijk tot indiening van een herzieningsverzoek zou willen overgaan, kan daarvoor een nieuwe toevoeging worden aangevraagd.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. P.M. Wamsteker, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 september 2020.
Griffier Voorzitter
Verzonden op 14 september 2020
mededelingen van de griffier ter informatie:
Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.