Rechtspraak
Uitspraakdatum
21-09-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2020:68
Zaaknummer
20-302/DB/LI
Inhoudsindicatie
Advocaat heeft een fatale termijn laten verstrijken en is tekortgeschoten in zijn informatieplicht jegens klager, bij de overdracht van het dossier en tijdens de procedure van de behandeling van de klachten van en aansprakelijkstelling door klager. Verweerder heeft klager gedurende de behandeling van de zaak, maar ook in de periode daarna langdurig in het ongewisse gelaten, en is bij herhaling niet ingegaan op verzoeken van (de opvolgend) advocaat van klager. Sprake van eerdere tuchtrechtelijke veroordelingen.
Inhoudsindicatie
Gegrond: schorsing van vier weken, tuchtrechtelijke veroordeling .
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 21 september 2020
in de zaak 20-302/DB/LI
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Klager heeft op 9 juli 2019 een klacht ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) over verweerder. Op 31 januari 2020 heeft de gemachtigde van klager aan de deken bericht klager bij te staan in de klachtprocedure tegen verweerder en de klacht nader toegelicht en aangevuld.
1.2 Op 23 april 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K20-026 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld tijdens de zitting van de raad van 8 juni 2020. Daarbij waren klager, de echtgenote van klager, de gemachtigde van klager en de gemachtigde van verweerder, aanwezig . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9. Ook heeft de raad kennisgenomen van de brief van de gemachtigde verweerder van 19 juni 2020 en de brief van de gemachtigde van klager van 2 juli 2020.
1.5 De griffier van de raad heeft klager en verweerder bij brief van 13 juli 2020 bericht dat de raad op 21 september 2020 uitspraak zou doen
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Verweerder heeft klager bijgestaan in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen klager. Klager heeft een voorschot van € 3.025,00 aan verweerder betaald.
2.3 Bij beslissing van 17 oktober 2018 heeft de Officier van Justitie beslist klager niet verder te vervolgen, omdat sprake was van medeschuld van de benadeelde(n).
2.4 Klager heeft zich per email van 22 oktober 2018 tot verweerder gewend omdat hij zich niet in de sepotgrond kon vinden. Klager heeft verweerder op 5 november 2018 gerappelleerd. Verweerder heeft op 18 november 2018 geantwoord op korte termijn inhoudelijk op de zaak te zullen reageren. Klager heeft op 14 januari 2019 aan verweerder verzocht de zaak te sluiten met terugbetaling van het voorschot dan wel met de zaak aan de slag te gaan. Klager heeft verweerder per email van 15 februari 2019 gerappelleerd. Verweerder heeft per email van 12 maart 2019 om 21:59 uur het volgende geschreven: “Helaas moet ik om redenen die samenhangen met ziekteperikelen onze afspraak van morgen, woensdag afzeggen. Ik stel voor dat we, uitgaande van het gebruikelijke verloop en dito herstel, volgende week een nieuwe afspraak maken voor een spoedige bespreking.” Op 2 april 2019 schreef klager het volgende : “Inmiddels zijn we weer enkele weken verder zonder afspraak/gesprek. Ik stel voor dat je het door ons betaalde gewoon terug stort en dat we de bespreking maar laten zitten.”
2.5 Op 13 mei 2019 heeft een bespreking tussen klager en verweerder plaatsgevonden. Verweerder heeft per e-mail van 14 mei 2019 de inhoud van het overleg bevestigd. Verweerder gaf hierin te kennen zich te zullen inzetten voor een wijziging van een sepotcode. Hij schreef onder meer het volgende :
“(…..) Schadevergoeding op basis van 591a Sv c.a. wordt alleen toegekend als de rechter daar gronden van billijkheid voorziet. Dat is bij deze sepotcode voorzichtig gezegd niet meteen het geval. Het indienen van een verzoek om vergoeding van kosten op die basis is dus in die zin risicovol dat er een hoog risico op afwijzing bestaat met alle gevolgen van dien.
Daarom liever een andere sepotcode. Als dat lukt hebben we een nieuwe beslissing van het OM en gaat er een nieuwe termijn voor het indienen van het verzoek lopen. Sowieso kies ik de ingang van die termijn liever zelf. Dat kan door een verzoek om schadevergoeding te combineren met (of beter: vooraf te laten gaan door) een verzoek aan de rechter om de zaak geëindigd te laten verklaren.(……)”
2.6 Klager heeft per email van 28 juni 2019 vanwege het uitblijven van activiteiten aan de zijde van verweerder om terugbetaling van het betaalde voorschot verzocht. Hij verzocht het bedrag uiterlijk op 5 juli 2019 terug te betalen, bij gebreke waarvan hij zich tot de deken zou wenden. Verweerder heeft klager per email van 5 juli 2019 bericht in geval van een klacht bij de deken niet langer voor klager te kunnen optreden. Verweerder heeft aan klager drie (financiële) mogelijkheden ten aanzien van de voortzetting dan wel afronding van de zaak van klager voorgelegd. Klager heeft op 9 juli 2019 een klacht over verweerder bij de deken ingediend en verweerder per email van 9 juli 2019 bericht dat hij voor de derde optie had gekozen (handhaving van zijn eis tot terugbetaling van het betaalde voorschot) en dat hij een klacht bij de deken had ingediend.
2.7 Klager heeft verweerder op 9 augustus 2019 aansprakelijk gesteld voor de ten gevolge van het laten verstrijken van de in artikel 591a Sv bepaalde fatale termijn door klager geleden schade. Een kantoorgenoot van verweerder heeft per email van 4 oktober 2019 gereageerd op de klacht van klager. De gemachtigde van klager heeft op 5 november 2019 de aansprakelijkstelling van verweerder herhaald en overdracht van het dossier verzocht. De kantoorgenoot van klager schreef per e-mail van 19 november 2019 onder meer het volgende aan klager; “Hierbij bericht ik u dat ik het klachtdossier zal afsluiten. U heeft zich inmiddels gewend tot een andere advocaat waardoor ik veronderstel dat u de klachtprocedure niet langer wilt voortzetten (…..).” De gemachtigde van klager heeft op 22 november en 18 december 2019 nogmaals om overdracht van het dossier verzocht.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder heeft de zaak van klager niet voortvarend behandeld;
b) Verweerder heeft klager onvoldoende geïnformeerd over de voortgang van de zaak;
c) Verweerder heeft de belangen van klager onvoldoende behartigd. Verweerder heeft een fatale termijn ex artikel 591a Sv jo. 591lid 2Sv laten verlopen en klager onjuist geadviseerd;
d) Verweerder weigert het dossier over te dragen;
e) De houding van verweerder tegenover klager laat te wensen over.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft niet gereageerd op de herhaalde verzoeken van de deken om te reageren op de door klager over hem ingediende klachten, de opdrachtbevestiging aan de deken te doen toekomen en hem te berichten of het dossier inmiddels was overgedragen aan de gemachtigde van klager en zo nee, wat afgifte daarvan in de weg stond.
4.2 De gemachtigde van verweerder heeft, nadat hem ter zitting door de raad een termijn van 14 dagen was verleend om alsnog namens verweerder te reageren op de klachten van klager, bij brief van 19 juni 2020 namens verweerder verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder. De tuchtrechter heeft gezien het bepaalde in art. 46 Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes -zoals over procesrisico en kostenrisico- waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat dienaangaande heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoren het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient door de advocaat te worden gewezen op de proceskansen en het kostenrisico in zijn zaak. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaven beoordelen.
Ad onderdeel a en b)
5.2 De raad zal de klachtonderdelen a) en b) gelet op de onderlinge samenhang gelijktijdig beoordelen. Vast staat dat klager zich in juli 2018 tot verweerder heeft gewend met het verzoek hem bij te staan in een strafzaak. Dat zoals verweerder stelt de inschakeling en rechtsbijstand van verweerder enkel was gericht op de mishandeling en het verloop daarvan en op de bijstand inzake een eventuele vordering benadeelde partij volgt niet uit de per email van 6 juli 2018 door verweerder aan klager toegezonden opdrachtbevestiging. Verweerder schreef hierin immers klager bij te zullen staan in de strafzaak inzake mishandeling. De raad volgt verweerder niet in zijn stelling dat de strafzaak tot een einde was gekomen met de sepotmededeling. Klager kon zich immers niet vinden in die sepotcode, gelet op de daaraan voor hem mogelijk verbonden nadelige (financiële) gevolgen. Klager heeft zich daarom in oktober 2018 tot verweerder gewend, met het verzoek te komen tot wijziging van de sepotcode, ook met het oog op een mogelijke vergoeding van de advocaatkosten middels een verzoek ex artikel 591a Sv. Verweerder heeft klager er op dat moment niet op gewezen dat de zaak voor hem tot een einde was gekomen. Verweerder heeft steeds toegezegd op de zaak te zullen terugkomen, maar heeft tot 14 mei 2019 geen actie ondernomen.
5.3 Gelet op de duur van de termijn van drie maanden waarbinnen een verzoek ex artikel 591a Sv moest worden ingediend, had van verweerder verwacht mogen worden dat hij de kwestie van de sepotcode voortvarend had opgepakt en dat hij klager in ieder geval ruim voor het verstrijken van de termijn ex artikel 591a Sv zou hebben geadviseerd over de aanpak van de zaak. Door klager pas drie maanden na het verstrijken van deze termijn te adviseren over de aanpak van de zaak heeft verweerder de zaak niet met die voortvarendheid behandeld, die van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht.
5.4 Verweerder heeft voorts in de periode van oktober 2018 – mei 2019, ondanks diverse verzoeken van klager om informatie, nagelaten klager te informeren over het verloop van de zaak. Verweerder is ook in zijn informatieplicht jegens klager tekortgeschoten, wat hem tuchtrechtelijk valt aan te rekenen. De klachtonderdelen a) en b) zijn gegrond.
Ad klachtonderdeel c)
5.5 Vast staat dat verweerder klager pas op 14 mei 2019 en dus nadat de termijn ex artikel 591a Sv was verlopen heeft geadviseerd over de aanpak van de zaak. Wat er ook moge zijn van de stelling dat de termijn voor het indien van een verzoek ex artikel 591a SV opnieuw gaat lopen in geval van een wijziging van de sepotcode, had het op de weg van verweerder gelegen om klager de diverse (on)mogelijkheden tijdig voor te houden. Het had op de weg van verweerder gelegen klager te wijzen op de kansen en risico’s van de diverse keuzemogelijkheden, waaronder het, naar eigen zeggen van verweerder (zie pagina 5 laatste alinea van het verweer), reële risico van afwijzing van een verzoek tot wijziging van de sepotcode.
5.6 Vast staat dat verweerder zonder overleg met klager de termijn van artikel 591a Sv ongebruikt voorbij heeft laten gaan. Verweerder heeft nagelaten klager tijdig op de mogelijkheden en de gevolgen van zijn keuzes te wijzen. Hiermee heeft verweerder klager de mogelijkheid ontnomen om tot een afgewogen keuze te komen en zich zo nodig tot een andere advocaat te wenden, die wel mogelijkheden zag om een verzoek ex artikel 591a Sv in te dienen.
5.7 De raad is op grond van het bovenstaande van oordeel dat verweerder de belangen van klager niet heeft behartigd op een wijze die van een redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. Hiervan valt verweerder tuchtrechtelijk een verwijt te maken. Klachtonderdeel c) is eveneens gegrond.
Ad klachtonderdeel d)
5.8 Vast staat dat verweerder niet heeft gereageerd op verzoeken van de gemachtigde van klager als opvolgend advocaat tot overdracht van het dossier. Van een advocaat mag worden verwacht dat hij welwillend reageert op verzoeken van een opvolgend advocaat tot overdracht van het dossier. Dat, zoals verweerder stelt, er geen dossier viel over te dragen, maakt dit niet anders. Voor zover al juist, had het op de weg van verweerder gelegen, hierover met de opvolgend advocaat te communiceren. Door niet op verzoeken van de opvolgend advocaat te reageren, heeft verweerder zich niet gedragen zoals van een behoorlijk advocaat jegens een voormalig cliënt mag worden verwacht.
Ad klachtonderdeel e)
5.9 Vast staat dat verweerder niet heeft gereageerd op een aansprakelijkstelling door de gemachtigde van klager en een verzoek tot terugbetaling van een door hem betaald voorschot. Voorts staat vast dat verweerder, ook nadat klager een klacht bij de deken heeft ingediend, op geen enkel verzoek van de deken om te reageren op de klacht van klager heeft gereageerd. Verweerder heeft zich pas kort voor de zitting tot zijn gemachtigde gewend waardoor deze zich genoodzaakt heeft gezien om een verzoek tot aanhouding te doen. Deze opstelling van verweerder heeft er uiteindelijk toe geleid dat aan de gemachtigde van verweerder een termijn van 14 dagen is verleend om namens verweerder verweer te voeren, welke houding van verweerder wederom tot vertraging in de behandeling van de klacht heeft geleid.
5.10 Naar het oordeel van de raad heeft verweerder zich gedurende de klachtbehandeling jegens klager niet gedragen zoals van een behoorlijk handelend advocaat, tegen wie een klacht is ingediend, mag worden verwacht. Klachtonderdeel e) is eveneens gegrond.
6 MAATREGEL
6.2 Naar het oordeel van de raad is de klacht in alle onderdelen gegrond. Verweerder is niet alleen in de behartiging van de belangen van klager tekortgeschoten, waaronder het laten verstrijken van een fatale termijn, maar ook in zijn informatieplicht jegens klager, bij de overdracht van het dossier en tijdens de procedure van de behandeling van de klachten van en aansprakelijkstelling door klager. Verweerder heeft klager gedurende de behandeling van de zaak, maar ook in de periode daarna langdurig in het ongewisse gelaten, en is bij herhaling niet ingegaan op verzoeken van (de opvolgend) advocaat van klager. Gelet op de langdurige nalatige houding van verweerder en de daaraan voor klager mogelijk verbonden nadelige (financiële) gevolgen valt verweerder een ernstig tuchtrechtelijk verwijt te maken, dat op zich al een zware maatregel rechtvaardigt.
6.2 Daarnaast staat het gedrag van verweerder, waarop de klachten van klager betrekking hebben, niet op zichzelf. Aan verweerder zijn eerder tuchtrechtelijke maatregelen opgelegd. Bij beslissing van 12 september 2016 is aan verweerder de maatregel van berisping opgelegd en bij beslissing van 20 maart 2020 de maatregel van voorwaardelijke schorsing van 14 dagen met een proeftijd van 2 jaren. Tegen beide beslissingen is geen hoger beroep ingesteld.
6.3 Blijkens voormelde tuchtrechtelijke uitspraken en het gedrag van verweerder, waarop de klachten van klager betrekking hebben, laat verweerder zich weinig gelegen liggen aan de inhoud van eerdere tuchtrechtelijke beslissingen en verzoeken en aanwijzingen van de deken.
6.3 Voor zover dit gedrag, zoals in het verweerschrift namens verweerder naar voren is gebracht, al gelegen is in zijn gezondheidstoestand (hiervan is geen enkel bewijs aan de raad overgelegd) maakt dit het oordeel van de raad niet anders. Van een behoorlijk advocaat mag worden verwacht dat hij de belangen van zijn cliënten zorgvuldig en adequaat behartigt en dat hij voor zover hij daartoe op grond van medische redenen niet in staat is, voor adequate vervanging zorgdraagt. De gedragingen waarop de klachten betrekking hebben, hebben overigens geruime tijd voor de ziekte uitval van verweerder plaatsgevonden. De raad volgt verweerder niet in zijn stelling dat hij al eerder aan klager melding heeft gemaakt van zijn arbeidsongeschiktheid van 60%. Verweerder verwijst daarbij naar zijn mail van 12 maart 2019. Verweerder maakt in deze mail melding van ziekteverschijnselen, met een gebruikelijk verloop en dito herstel en verwacht een week later een afspraak te kunnen maken. Niet valt in te zien dat klager uit deze mail had moeten begrijpen dat verweerder langdurig (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt was. Wat hiervan ook moge zijn, ook indien op dat moment sprake was van een gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid, disculpeert dit verweerder niet. Ook dan had het op zijn weg gelegen voor adequate vervanging zorg te dragen.
6.1 Naar het oordeel van de raad is, gelet op de ernst van het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen en de eerder aan verweerder opgelegde tuchtrechtelijke maatregelen, de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van vier weken passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder .daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25,- . reiskosten. van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer..
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in alle onderdelen gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van 4 weken op;
- bepaalt dat de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:
- de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,
- verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat
- de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven];
- veroordeelt verweerder tot betaling .van het griffierecht van € 50,- aan klager; op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in [***];
-
Aldus beslist door mr. C.A.M. de Bruijn, voorzitter, mrs. L.J.G. de Haas en M.M.C. van de Ven , leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal als griffier en uitgesproken in het openbaar .op 21 september 2020
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 21 september 2020