Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-09-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2020:197

Zaaknummer

20-080/A/A

Inhoudsindicatie

Ongegronde klacht over de advocaat van de wederpartij. Het merendeel van de door klager genoemde uitspraken die volgens hem onjuist zijn, zijn gedaan in het kader van de inhoudelijke standpuntbepaling van de vrouw in het geschil met (de vennootschap van) klager. Het is niet aan de tuchtrechter om daar een inhoudelijk oordeel over te geven. Dat oordeel is voorbehouden aan de civiele rechter, die dat inmiddels heeft gedaan. Dat verweerder in de akte en/of in de pleitnota inhoudelijke stellingen heeft geponeerd die bij voorbaat kennelijk onjuist zijn, is niet gebleken. Het ter discussie stellen van de academische titels die klager voert was functioneel voor de zaak die verweerder bepleitte. Bovendien heeft verweerder de nodige distantie betracht. Ook de beschuldiging van fysieke mishandeling was functioneel voor de zaak die verweerder bepleitte en dus niet onnodig grievend.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 14 september 2020

in de zaak 20-080/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 14 oktober 2019, aangevuld op 20 oktober 2019, heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 31 januari 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2019-1021434 van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 10 augustus 2020. Daarbij waren partijen aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 10. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mails (met bijlagen) van klager aan de raad van 1 mei en 5 juni 2020 en de e-mails (met bijlage(n)) van verweerder aan de raad van 9 april en 18 juni 2020. De raad heeft de e-mails (met bijlage) van klager van 8 en 9 augustus 2020 en de e-mail met bijlage van verweerder van 7 augustus 2020 niet bij de beoordeling betrokken omdat die stukken buiten de daarvoor geldende termijn zijn ingediend.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Klager is verwikkeld (geweest) in verschillende procedures met zijn ex-partner (hierna: de vrouw). Verweerder staat de vrouw bij, samen met een kantoorgenoot, in (een aantal van) die procedures.

2.3    Eén van de procedures betrof een kort geding dat klager namens zijn vennootschap tegen de vrouw aanhangig had gemaakt, tot betaling van facturen voor aan de praktijk van de vrouw verleende diensten.

2.4    Op 30 augustus 2019 heeft verweerder een “akte weergave feiten, tevens akte overlegging producties” (hierna: de akte) bij de rechtbank ingediend. In de akte staat, voor zover van belang:

“2.3 (…) De relatie tussen [de vrouw] en [klager] was turbulent. Zo heeft [klager] [de vrouw] meer dan eens fysiek mishandeld. Ook heeft [klager] [de vrouw] tegen haar wil het voeren van een civielrechtelijke procedure tegen haar ex-echtgenoot voortgezet (…)

2.4 (…) Op 12 maart 2019 is gebleken dat [klager] in de procedure tegen [de ex-echtgenoot van de vrouw] valse stukken heeft vervaardigd en daarbij de handtekening van [de vrouw] heeft vervalst. [Klager] bleek valse brieven met het logo van de rechtbank Den Haag aan getuigen in de zaak tegen [de ex-echtgenoot van de vrouw] te hebben gezonden uit naam van [de vrouw] (…) [De vrouw] moest dat in het geheim doen, omdat [klager] geregeld had gezegd dat, als [de vrouw] ooit bij hem weg zou gaan, hij al haar botten zou breken. (…)

2.5  [Klager] weigert het einde van zijn relatie met [de vrouw] te accepteren. Sinds het vertrek van [de vrouw] heeft zij meerdere schriftelijke, dreigende berichten ontvangen. Een voorbeeld daarvan is de e-mail van [klager] van 2 april 2019 aan [de vrouws] privé-e-mailadres, toen hem bleek dat hij geen e-mail kon zenden naar het e-mailadres van [de praktijk van de vrouw]. [Klager] schreef in grote kapitalen: “NAAST M’N APP ADRES GEBLOKKEERT TE HEBBEN OOK NOG MIJN MAIL IN JE SPAMFILTER GESTOPT????” (…) [De vrouw] reageerde later die dag met een ontvangstbevestiging en het advies haar verder, gezien haar persoonlijke omstandigheden, niet meer te berichten (…) [Klager] reageerde daarop – volkomen ongepast – met een voorstel om samen naar Schiermonnikoog te gaan. Ook daaruit blijkt maar weer dat [klager] het vertrek van [de vrouw] niet kon verwerken.

2.6 (…) een oud-rechercheur, en thans profiler en adviseur op het gebied van onder meer stalking, heeft [de vrouw] geadviseerd dat zij een dusdanige kans op gevaar loopt dat zij een advocaat moest inschakelen om het contact over de afwikkeling van de relatie met [klager] te voeren en indien nodig contact te zoeken met politie/justitie, Op advies van [de rechercheur] heeft [de vrouw] op 22 april 2019 een zogeheten ‘eindbrief’ aan [klager] gezonden (…) [Klager] heeft daar op eigen, beschadigende wijze op gereageerd op 23 april 2019 (…) De teksten van [klager] zijn uiterst diffamerend. [Klager] heeft deze e-mail niet alleen naar [de vrouw] gezonden, maar ook naar haar dochters (…) en haar schoonzoon (…) haar broer (…) de voormalig advocaat van [de vrouw] (…) en voor zover bekend in ieder geval aan twee vriendinnen van [klager]. In deze e-mail bezigde [klager] onder meer onware, beledigende teksten over de seksuele aspecten van zijn relatie met [de vrouw]. [Klager] sloot de brief af met het advies aan [de vrouw] om haar genoegdoening te pakken “ van die walgelijke en vreselijke onsympathieke ex-man van je” en [klager] te voldoen waar hij recht op zou hebben.

(…)

2.8 (…) Ook bestookte [klager] [de vrouw] met buitenissige, ongegronde facturen. (…) [Klager] heeft daarop niet gereageerd en geweigerd daar gehoor aan te geven.

2.9 [De vrouw] heeft [klager] op 10 mei 2019 bij deurwaardersexploot doen sommeren om niet langer contact met haar op te nemen (…) Toch ontving [de vrouw] diezelfde dag weer een e-mail van [klager], nu met “de juiste nota’s” nu “een aantal verschrijvingen in de nota’s” was geslopen (…) [De vrouw] betwist elke grondslag voor deze voor haar onbekende en onbegrijpelijke facturen. Ook ontving [de vrouw] onder meer op 24 mei 2019 een e-mail van [klager] met als veelzeggend onderwerp: “Als het misgaat, moet het ook maar goed misgaan” (…)

2.10 Ook heeft [klager] op 27 mei 2019 drie sommatie-exploten aan [de vrouw] doen betekenen, waarin hij onder meer een aantal erotische outfits terugvorderde (…) Hierbij meldt [klager]: “indien gewenst kan ik hiervan diverse foto’s overleggen.” Het betreft foto’s van [de vrouw] met een erotisch karakter die in de beslotenheid van haar relatie met [klager] zijn gemaakt. Deze mededeling kan nu niet anders worden gezien dan als een dreigement om deze foto’s aan derden te sturen of te tonen. Vanzelfsprekend vergroot dit het gevoel van onveiligheid van [de vrouw].

(…)

2.12 [Klager] schroomde niet om derden bij de zaak te betrekken. Zo heeft [klager] enige tijd geleden (maar na het einde van de relatie) een e-mail aan de jongste dochter van [de vrouw] geschreven. Daarin vroeg [klager] of deze dochter kon helpen hem en [de vrouw] weer samen te laten komen. Het betrof een liefdesbrief. Uit angst voor [klager] is deze dochter daarop zelfs verhuisd. Op 7 mei 2019 ontving [de vrouw] plots een bericht van een ex-geliefde (…) die door [klager] was benaderd naar aanleiding van het beëindigen van de relatie tussen [de vrouw] en [klager] met een verzoek om uitleg. Ook heeft [klager] wee bijzonder persoonlijke e-mails geschreven aan kinderpsycholoog (…) met wie [de vrouw] nauw samenwerkt. [De vrouw] ontving ook een e-mail van [klager] waarin hij meedeelde dat hij drie cliënten van haar had overgenomen. Dat is wonderlijk, nu [de vrouw] een praktijk voor jonge kinderen met leerstoornissen en sociaal-emotionele problemen heeft en [klager] architect is.

2.13 De hierboven beschreven smaad en laster van [klager] heeft [de vrouw] ertoe bewogen om op een of meer geheime adressen te gaan wonen. Zij mijdt iedere kans op confrontatie met [klager]. Niettemin heeft [de vrouw] onlangs het restaurant (…), waar zij in de regel eens per maand op dinsdag met vriendinnen komt, via de nooduitgang te verlaten toen [klager] daar verscheen, ondanks dat hij eerder had verklaard een hekel aan dat restaurant te hebben en steeds had geweigerd dat te bezoeken.

2.14 [Klager] heeft [de vrouw] tijdens hun relatie meerdere malen fysiek mishandeld. (…) Zo heeft hij haar geslagen en mishandeld door bijvoorbeeld har stoel omver te duwen waardoor zij met haar nek met een klap tegen de muur terechtkwam enkele seconden buiten bewustzijn was. Toen [de vrouw] haar ogen opendeed kwam [klager] dreigend op haar af.(…)

2.15 (…) een andere ex-vriendin van [klager], is door zijn toedoen in een ziekenhuis beland en heeft daarvan aangifte gedaan. Ook (…) een buurman van [klager], is slachtoffer geweest van zijn agressieve gedrag. [Klager] heeft bakstenen naar hem gegooid en is daarop aangehouden. Tijdens een bezoek aan (…) sprak een vrouw [klager] op de dansvloer aan wegens onzedelijk gedrag. [Klager] heeft deze vrouw daarop een duw gegeven en is met [de vrouw] naar buiten gelopen. De vrouw heeft op straat een politieagent benaderd om aangifte te doen. De politie hield [klager] daarop (…) staande en vroeg om zijn identiteitsbewijs. [Klager] weigerde echter dit af te geven, is meegenomen naar het politiebureau en heeft daar een nacht vastgezeten.

2.16 [Klager] heeft verder post van [de vrouw] achtergehouden. Zo bleek dat [de vrouw] op 7 maart 2019 moest verschijnen op een zitting in Den Haag, maar de uitnodiging hiervoor heeft [de vrouw] nooit ontvangen.

2.17 De procedure tussen [de vrouw] [de ex-echtgenoot van de vrouw] is inmiddels geëindigd met een vertrouwelijke vaststellingsovereenkomst. Anders dan [klager] stelt, kan [de vrouw] geen miljoenen van [de ex-echtgenoot van de vrouw] tegemoet zien.”

2.5    Op 3 september 2019 heeft de zitting plaatsgevonden. Tijdens de zitting heeft verweerder het woord gevoerd aan de hand van een pleitnota. In de pleitnota staat, voor zover van belang:

“3.1 Aan toewijzing van een geldvordering in kort geding gelden hoge eisen. Ten eerste dient de vordering van eiser op gedaagde voldoende aannemelijk te zijn. Ten tweede dient uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening geboden te zijn. Ten derde dient het restitutierisico te worden meegewogen. De vorderingen van [klager] voldoen aan geen van deze eisen.

3.2 [De vrouw] betwist ten eerste uitdrukkelijk het bestaan van enige mondelinge overeenkomst met [klager] namens [de vennootschap van klager] op grond waarvan [de vennootschap van klager] enig bedrag van [de vrouw] te vorderen zou hebben. Een dergelijke afspraak is nimmer gemaakt, niet op 1 januari 2016 en niet op enige andere datum. (…)

(…)

3.4 Een nadere analyse van de stellingen van [de vennootschap van klager] en de overgelegde facturen maakt duidelijk dat het gaat om spookfacturen:

(…)

3.4.5 voor zover bekend beschikt [klager] niet over een van de titels die hij voert, waaronder “Prof”, “Drs” of “Ir”, en is in zoverre sprake van fraude en een strafbaar feit (art. 435 Sr);

(…)

3.5 Ik benadruk dat [klager] niet aarzelt om bedragen die [de vrouw] al heeft terugbetaald nogmaals te vorderen, om facturen voor liefst EUR 400.000 te sturen zonder dat er enige grondslag voor is en om [de vrouw] te bestoken met zelfgemaakte steeds wisselende ‘betalingsoverzichten’ en overigens vele lasterlijke e-mails waarbij ook derden worden betrokken.

(…)

3.13 Tot slot staat het restitutierisico aan toewijzing van de vorderingen in de weg. [Klager] heeft zich herhaaldelijk zeer lasterlijk over [de vrouw] uitgelaten. Hij heeft [de vrouw] en anderen steevast beledigd en beschadigd en bijvoorbeeld gesteld dat de aanval de beste verdediging is. Alleen al gelet daarop is uitgesloten dat enig bedrag dat [de vrouw] als voorschot aan [de vennootschap van klager] zou betalen nog beschikbaar is op het moment dat in een bodemprocedure komt vast te staan dat dit ten onrechte is betaald. Verder heeft [klager] een exorbitante levenswijze waarbij alcohol- en drugsgebruik een prominente rol spelen. [Klager] is tot slot al eens betrokken geweest bij het faillissement van (…) dus het risico dat bij [de vennootschap van klager] hetzelfde gebeurt is bepaald hoog. Ook het enorme restitutierisico staat dus in de weg aan toewijzing van de vorderingen van [de vennootschap van klager].”

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, kort samengevat en zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige misleiding, het doen van pertinent onjuiste uitspraken en het uiten van flagrante leugens in de akte en in de pleitnota.

b)    Verweerder heeft op de zitting van 3 september 2019 ten onrechte gezegd dat klager titels zou voeren die hem niet toekomen, om hem vervolgens van fraude en strafbare feiten te betichten.

c)    Verweerder heeft klager van meerdere strafbare feiten beschuldigd, waaronder stalking, bedreiging en fysieke mishandeling, zonder daarvan enig bewijs over te leggen.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    De klacht heeft betrekking op het handelen en/of nalaten van verweerder als advocaat van een wederpartij, waarbij volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn/haar cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn/haar cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

Klachtonderdeel a)

5.2    De raad begrijpt dit klachtonderdeel zo dat klager verweerder verwijt dat hij de rechtbank heeft misleid.

5.3    De raad overweegt als volgt. Klager heeft als bijlage bij zijn klacht een stuk genaamd ‘Inventarisatie onjuistheden op ‘akte van weergave’’ en een stuk genaamd ‘Inventarisatie onjuistheden op ‘spreekaantekeningen’’ overgelegd. Daarin heeft hij een opsomming gemaakt van alle volgens hem onjuiste uitspraken/stellingen in de akte en in de pleitnota. Het merendeel van de door klager genoemde uitspraken zijn gedaan in het kader van de inhoudelijke standpuntbepaling van de vrouw in het geschil met (de vennootschap van) klager. Het is niet aan de tuchtrechter om daar een inhoudelijk oordeel over te geven. Dat oordeel is voorbehouden aan de civiele rechter, die dat inmiddels heeft gedaan. Dat verweerder in de akte en/of in de pleitnota inhoudelijke stellingen heeft geponeerd die bij voorbaat kennelijk onjuist zijn, is niet gebleken. Voor de overige door klager genoemde uitspraken/stellingen geldt – met uitzondering van de beschuldiging van strafbare feiten waarover hierna bij klachtonderdeel c) zal worden geoordeeld – dat verweerder mocht afgaan op het feitenmateriaal dat zijn cliënte hem verschafte en dat hij slechts in uitzonderingsgevallen de juistheid daarvan behoefde te verifiëren. Dat van een dergelijk uitzonderingsgeval sprake is, is niet gebleken.

5.4    Gelet op het voorgaande is niet komen vast te staan dat verweerder de rechtbank – die in conventie niet anders dan een incassogeschil ter beoordeling had – heeft misleid. Klachtonderdeel a) is dan ook ongegrond.

Klachtonderdeel b)

5.5    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij klager er op de zitting van 3 september 2019 van heeft beschuldigd dat hij academische titels voert die hem niet toekomen. Verweerder heeft op de zitting van de raad toegelicht dat hij dit heeft gedaan omdat de rechtbank extra gewicht zou kunnen toekennen aan de uitlatingen van klager vanwege zijn titels. Als klager de titels ten onrechte zou voeren dan zou hij wellicht ook in staat zijn om valse facturen op te stellen en die aan de vrouw te sturen. Dit zou een ander licht kunnen werpen op de zaak die ter beoordeling voorlag, aldus verweerder.

5.6    De raad overweegt als volgt. Verweerder heeft in zijn pleitnota voor de zitting van 3 september 2019 geschreven dat klager voor zover bekend niet beschikt over een van de titels die hij voert, waaronder “Prof”, “Drs” of “Ir” en dat in zoverre sprake is van fraude en een strafbaar feit. De raad erkent dat het ter discussie stellen van de titels van klager, zoals verweerder heeft toegelicht, functioneel zou kunnen zijn voor de zaak die hij voor de vrouw bepleitte. Verweerder heeft bovendien de nodige distantie betracht door te schrijven “voor zover bekend”. Verweerder valt hiervan dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt te maken. Overigens heeft klager op de zitting van de raad erkend dat hij, anders dan hij in de toelichting op zijn klacht (‘Inventarisatie onjuistheden op ‘akte van weergave’’) heeft geschreven, geen emeritus hoogleraar neuro-esthetica is. Klachtonderdeel b) is ongegrond.

Klachtonderdeel c)

5.7    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij klager heeft beschuldigd van strafbare feiten waaronder stalking, bedreiging en fysieke mishandeling.

5.8    De raad overweegt als volgt. Verweerder heeft in de akte geschreven dat klager de vrouw meer dan eens fysiek heeft mishandeld. Op de zitting van de raad heeft verweerder toegelicht dat hij dit heeft geschreven omdat dit relevant was voor het door hem namens de vrouw in reconventie gevorderde contactverbod. Klager heeft dit belang op de zitting niet betwist. Hoewel verweerder meer distantie had kunnen en misschien zelfs moeten betrachten bij het vermelden van de mishandeling, is de raad van oordeel dat verweerder zich - in het licht van het hele feitencomplex tussen klager en de vrouw zoals dat zich aan de raad heeft geopenbaard - niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het noemen van de mishandeling was functioneel voor de zaak die verweerder bepleitte en daarom niet onnodig grievend. 

5.9    Dat verweerder klager daarnaast in concrete zin heeft beschuldigd van stalking en bedreiging is de raad niet gebleken. Wel heeft verweerder in de akte geschreven dat de vrouw sinds haar vertrek meerdere schriftelijke, dreigende berichten heeft ontvangen en dat een oud-rechercheur /adviseur op het gebied van onder meer stalking de vrouw heeft geadviseerd dat zij vanwege een dusdanige kans op gevaar een advocaat moest inschakelen om het contact over de afwikkeling van de relatie met klager te voeren en om zonodig contact te zoeken met politie en justitie. Dit kwalificeert niet als klachtwaardig gedrag van verweerder. Het gaat hier immers om een feitelijke constatering, die verweerder bovendien met stukken heeft onderbouwd.

5.10    De conclusie uit het voorgaande is dat ook klachtonderdeel c) ongegrond is.

    

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.H. Dubois, voorzitter, mrs. G. Kaaij en C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 september 2020.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op 14 september 2020

mededelingen van de griffier ter informatie:

Verzending

Deze beslissing is in afschrift gelijktijdig verzonden.