Rechtspraak
Uitspraakdatum
07-09-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2020:194
Zaaknummer
20-568/A/A
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. Geen sprake van chantage/afdreiging.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 7 september 2020
in de zaak 20-568/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 23 juli 2020 met kenmerk 1103910, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 10.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Verweerder is de advocaat van de wederpartij van klager.
1.2 Bij brief van 14 maart 2020 heeft klager de cliënt van verweerder ervan beschuldigd tijdens een getuigenverhoor dat plaatsvond op 4 maart 2020 meineed te hebben gepleegd.
1.3 Bij e-mail van 22 maart 2020 heeft verweerder klager onder meer geschreven:
“Ik treed op voor [de cliënt van verweerder]. Hij zond mij bijgevoegde scan van uw brief aan hem. In die brief beschuldigt u cliënt van meineed en verzoekt u cliënt, ter voorkoming van het doen van aangifte, ‘e.e.a te schikken’. Uw aantijging van meineed is nergens op gebaseerd. Uw verzoek om schadevergoeding ook niet. Uw brief ziet er uit als een afdreiging. Afdreiging is strafbaar gesteld in art 318 Sr.
Ik verzoek u cliënt niet meer lastig te vallen. Client heeft niets met u te maken. Mocht u cliënt wederom lastig vallen, dan heb ik opdracht om juridische maatregelen tegen u te nemen.”
1.4 Klager heeft verweerder bij e-mail van dezelfde dag onder meer geschreven:
“Op 20 maart jl. heb ik, zoals reeds aangekondigd, aangifte tegen uw cliënt gedaan. Uw brief ervaar ik als afdreiging en heb deze aan het OM laten toekomen.”
1.5 Bij e-mail van eveneens 22 maart 2020 heeft verweerder klager onder meer geschreven:
“Ja prima, geen probleem als u alles aan het OM stuurt. Die zullen ook constateren dat er geen sprake is van meineed en dat uw aangifte vals is en moet worden gezien als afdreiging.”
1.6 Op 23 maart 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij klager door middel van afdreiging/chantage ervan heeft getracht te weerhouden aangifte tegen de cliënt van verweerder te doen wegens meineed.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerder als advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, en kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
4.2 Klager verwijt verweerder dat hij heeft getracht klager door middel van afdreiging/chantage ervan te weerhouden aangifte tegen verweerders cliënt te doen wegens meineed. Klager heeft ter onderbouwing van zijn klacht (uitsluitend) verwezen naar de e-mail van verweerder aan klager van 22 maart 2020 (zie hiervoor, 1.3). Anders dan klager is de voorzitter van oordeel dat verweerder met de e-mail van 22 maart 2020 de grenzen van de hem als advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid niet heeft overschreden. Verweerder heeft in die e-mail slechts geschreven dat klagers aantijging van meineed en verzoek om schadevergoeding nergens op gebaseerd zijn, met het verzoek zijn cliënt niet meer lastig te vallen en dat als klager dat wel doet, hij opdracht heeft juridische maatregelen tegen klager te nemen. Verweerder mocht dit schrijven in het belang van zijn cliënt. Van afdreiging of chantage is geen sprake. De klacht is dan ook kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.H. Dubois, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 september 2020.
Griffier Voorzitter
Verzonden op 7 september 2020
mededelingen van de griffier ter informatie:
Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.