Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-08-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2020:190

Zaaknummer

20-324/A/A

Zaaknummer

20-325/A/A/D

Inhoudsindicatie

Klacht over de eigen advocaat + dekenbezwaar. Schrapping + kostenveroordeling.  Verweerder heeft in strijd gehandeld met artikel 46 Advocatenwet, Gedragsregel 18 lid 2 en artikel 6.27 Voda en het vertrouwen in de advocatuur geschaad door contante betalingen voor zijn werkzaamheden te aanvaarden terwijl aan klaagster een toevoeging was verleend, zonder dat daarvoor een rechtvaardiging bestond en zonder daarvoor een kwitantie af te geven. Daarnaast is verweerder tekortgeschoten in de zijn dienstverlening aan klaagster, heeft hij belangrijke afspraken en adviezen niet schriftelijk vastgelegd en is hij niet adequaat omgegaan met een (mogelijke) beroepsfout. Verweerder heeft voorts niet gereageerd op herhaalde verzoeken van de deken om inlichtingen te verschaffen. Gelet op de ernst van de aan verweerder gemaakte verwijten en zijn lange antecedentenlijst rijst voor de raad het beeld op van een advocaat die stelselmatig blijk geeft zich onvoldoende bewust te zijn van voor de advocatuur elementaire beginselen en regelgeving en zich onvoldoende rekenschap te geven van de belangen die met deze regelgeving worden gediend. Bij dit verwijtbaar handelen en/of nalaten worden belangen van rechtzoekenden geschonden en geeft verweerder bij voortduring blijk de zorg voor de cliënt niet te kunnen betrachten. Ter zitting heeft verweerder er geen blijk van gegeven inzicht te hebben in zijn eigen handelen.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 24 augustus 2020

in de zaken 20-324/A/A en 20-325/A/A/D

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

en het bezwaar van:

deken

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 5 januari 2019 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief van 1 mei 2020 met kenmerk EJH/AvO 773690, EJH/AvO 1145360 en EJH/AvO 1145379 heeft de deken de klacht, zijn bezwaar en een verzoek tot het instellen van een onderzoek ex artikel 60c Advocatenwet ter kennis van de raad gebracht. De klacht, het bezwaar en het verzoek zijn vervolgens gevoegd behandeld op de zitting van de raad van 13 juli 2020. Daarbij waren klaagster, de deken vergezeld door mr. A.A. van Ochten, stafmedewerker, en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    Ter zitting heeft de deken de raad gevraagd het verzoek ex artikel 60c Advocatenwet (met zaaknummer 20-326/A/A) aan te houden. Dat verzoek is gehonoreerd en daarover zal in deze beslissing daarom niet worden geoordeeld.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6 en I tot en met XIII.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht en het bezwaar gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Verweerder heeft klaagster bijgestaan in een aantal procedures, waaronder een boedelscheiding na echtscheiding, een alimentatieprocedure en een procedure over dwangsommen.

2.3    Op 5 januari 2019 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder. Op 1 februari 2019 heeft verweerder op de klacht van klaagster gereageerd. Bij per e-mail gestuurde brief van 14 februari 2019 heeft de deken verweerder onder meer meegedeeld dat de reactie van verweerder een aantal vragen oproept en heeft hij verweerder verzocht binnen drie weken na heden een kopie van het volledige dossier van klaagster aan hem toe te sturen.

2.4    Verweerder heeft de deken diezelfde dag bericht dat hij vermoedt dat klaagster een aantal dossiers door elkaar haalt en dat hij graag ziet dat zij haar klachten concretiseert met verwijzing naar een specifiek dossier. Ook heeft hij de deken aangekondigd dat hij contact op zal nemen met de Raad voor Rechtsbijstand met de vraag of hij de toevoeging van klaagster heeft gedeclareerd.

2.5    Bij per e-mail gestuurde brief van 19 februari 2019 heeft de deken klaagster gevraagd om een reactie op de brieven van verweerder en verweerder verzocht alle correspondentie met betrekking tot het aan de rechtbank gevraagde uitstel, de correspondentie waarin hij heeft vastgelegd dat hij klaagster ondanks de toevoeging op betalende basis heeft bijgestaan, alsmede de opdrachtbevestigingen in alle dossiers binnen drie weken aan de deken te doen toekomen.

2.6    Op 19 maart en 8 april 2019 heeft de deken klaagster en verweerder een rappel gestuurd. In de brief van 8 april 2019 heeft de deken verweerder gewezen op Gedragsregel 29.

2.7    Op 16 april 2019 heeft de deken de ontvangst van een bericht van klaagster van 4 april 2019, inhoudende dat zij wegens ziekte niet in staat was binnen de termijn te reageren, bevestigd en doorgestuurd naar verweerder en klaagster en verweerder een aanvullende termijn van twee weken gegeven om te reageren.

2.8    Bij per e-mail gestuurde brief van 15 mei 2019 heeft de deken de reactie van klaagster van 2 mei 2019 samengevat en verweerder een termijn van drie weken gegeven om hierop inhoudelijk te reageren. De deken heeft verweerder daarnaast wederom gewezen op Gedragsregel 29 met betrekking tot de opgevraagde stukken, die de deken binnen een week alsnog wenst te ontvangen

2.9    Op 23 mei 2019 heeft klaagster verweerder aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden en nog te lijden schade. Klaagster heeft onder meer geschreven:

“Ik stuur u deze mail omdat ik schade heb geleden door de manier waarop u mijn zaken heeft behartigd. Tussen 2015 en 2018 heeft u mijn belangen behartigd. U heeft daarbij ernstige fouten gemaakt, waardoor ik schade heb geleden. De omvang van de schade is op dit moment nog niet volledig duidelijk.

Het volgende is naar mijn beleving gebeurd:

•    Aannemen van cash geld bovenop de eigen bijdrage in het kader van de toevoeging.

•    Mij verkeerd informeren en adviseren over wie de kosten van de woning (eigenaarslasten) zal dragen.

•    In de kinderalimentatie procedure in de beschikking van mei 2015 waarin in appel is gekomen en er een beschikking ligt van april 2016 niet meenemen dat de rechtbank ten onrechte rekening heeft gehouden met een zorgkorting aan de zijde van meneer bij het berekenen van de kinderalimentatie.

•    De auto van mevrouw zowel in het eigen vermogen van de onderneming als nog een keer in prive meenemen en dit niet herstellen (geen hoger beroep en geen correctie in het PV)

•    In de dagvaardingsprocedure twee bij voorbaat kansloze vorderingen opnemen:

schadevergoeding en kosten beslaglegging

•    Ten onrechte dwangsommen laten incasseren

•    Verder liggen er vonnissen met dikke afwijzingen over beslag ivm vorderingen. Kansloze procedures denk ik waarbij ik veroordeeld ben in de proceskosten.

•    Het niet indienen van stukken in de alimentatie procedure die door mij wel zijn verstrekt.

Hierbij stel ik u aansprakelijk voor de door mij geleden en in de toekomst nog te lijden schade.

(…) Ik verzoek u mij een brief of mail terug te sturen met daarin de volgende informatie:

o    Wie uw verzekeraar is

o    Het adres en telefoonnummer van de afdeling die uw schade in behandeling heeft genomen.”

De deken heeft deze aansprakelijkstelling op 4 juni 2019 aan verweerder doorgestuurd, met daarbij het verzoek aan verweerder om zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar in te lichten en dit binnen twee weken aan de deken te bevestigen. Verweerder heeft hierop niet gereageerd.

2.10    Bij per e-mail gestuurde brief van 17 juni 2019 heeft de deken verweerder geschreven dat hij wederom binnen de gestelde termijn de verzochte stukken niet van verweerder heeft ontvangen en dat hij overweegt een dekenbezwaar in te dienen als hij de gevraagde stukken niet binnen een week ontvangt. Verweerder heeft hierop niet gereageerd.

2.11    Op 2 december 2019 heeft de deken bij deze raad een dekenbezwaar over verweerder ingediend over schending van Gedragsregel 29. Bij beslissing van 16 maart 2020 heeft de raad verweerder een onvoorwaardelijke schorsing opgelegd voor de duur van acht weken.

2.12    Bij brief van 13 februari 2020 heeft de deken aan verweerder bevestigd dat verweerder op de zitting van de raad op 10 februari 2020 heeft toegezegd dat hij binnen een week alsnog de door de deken gevraagde stukken zou toesturen. Op 20 februari 2020 heeft de deken verweerder een rappel gestuurd. Verweerder heeft hierop niet gereageerd.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft cash geld aangenomen terwijl aan klaagster een toevoeging was verleend.

b)    Verweerder heeft klaagster onjuist geïnformeerd en geadviseerd over wie de kosten van de woning (eigenaarslasten) zou dragen.

c)    Verweerder heeft in de procedure over de kinderalimentatie niet meegenomen dat de rechtbank ten onrechte rekening heeft gehouden met een zorgkorting aan de zijde van de man bij het berekenen van de kinderalimentatie.

d)    Verweerder heeft de auto van klaagster zowel in het eigen vermogen van de onderneming alsook privé meegenomen en dit niet hersteld.

e)    Verweerder heeft in de dagvaardingsprocedure twee kansloze vorderingen opgenomen, te weten een verzoek tot vaststelling schadevergoeding en vergoeding kosten beslaglegging. Verweerder heeft kansloze procedures gevoerd (in verband met beslag naar aanleiding van de vorderingen) en er zijn bepaalde stukken in de alimentatieprocedure niet ingebracht die klaagster wel aan verweerder had verstrekt.

4    BEZWAAR

4.1    Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De deken schaart zich achter de tuchtrechtelijke verwijten die klaagster verweerder maakt en legt uit dat het dekenbezwaar aanvullend nog drie verwijten bevat, te weten:

a)    Verweerder heeft in strijd gehandeld met Gedragsregel 29 door niet te voldoen aan het (herhaalde) verzoek van de deken de nodige inlichtingen en stukken te verschaffen.

b)    Verweerder heeft belangrijke afspraken en adviezen niet schriftelijk vastgelegd.

c)    Verweerder is niet adequaat omgegaan met een (mogelijke) beroepsfout en regel.

5    VERWEER

5.1    Verweerder heeft verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

6    BEOORDELING

De klacht – onderdeel a)

6.1    In Gedragsregel 18 lid 2 is bepaald dat de advocaat voor de behandeling van de zaak waarin hij is toegevoegd voor zijn werkzaamheden van de cliënt geen vergoeding, in welke vorm dan ook, zal bedingen of in ontvangst zal nemen, afgezien van eigen bijdragen, verschotten en proceskosten volgens de daarvoor geldende regels. In artikel 38 lid 1 Wet op de rechtsbijstand is bepaald dat de rechtzoekende de hem opgelegde eigen bijdrage van rechtswege is verschuldigd aan degene die hem de rechtsbijstand verleent en dat hij voor het overige geen vergoeding is verschuldigd.

6.2    In artikel 6.27 Verordening op de Advocatuur (Voda) zijn regels vastgelegd omtrent de ontvangst en betaling van contante gelden. Contant betalingsverkeer dient zoveel mogelijk te worden vermeden. Uitgangspunt is dat betalingen giraal plaatsvinden. Artikel 6.27 lid 2 Voda creëert een uitzondering op dit uitgangspunt, namelijk dat de advocaat in het kader van zijn praktijkuitoefening contante betalingen mag verrichten of aanvaarden indien er feiten of omstandigheden zijn die dat rechtvaardigen. Blijkens de toelichting op dit lid moet daarbij onder meer worden gedacht aan de eigen bijdrage in het kader van een toevoeging, de betaling van het griffierecht of aan het geval dat de cliënt bijvoorbeeld geen bankrekening kan krijgen of dat de bank de rekening van de cliënt heeft geblokkeerd. Het derde lid van artikel 6.27 Voda verplicht de advocaat om te overleggen met de deken bij het verrichten of aanvaarden van contante betalingen van bedragen van € 5.000,- of meer in een zaak of in een periode van een jaar ten behoeve van dezelfde cliënt.

6.3    Verweerder heeft ter zitting erkend dat hij een contante betaling van klaagster heeft ontvangen van € 2.000,-. Verweerder heeft dit bedrag niet aan klaagster gefactureerd en haar ook geen kwitantie gegeven. Verweerder heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat sprake was van een van de uitzonderingen als bedoeld in artikel 6.27 lid 2 Voda. De contante betaling was dan ook niet geoorloofd, zodat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door de contante betaling aan te nemen. Dat verweerder, zoals hij ter zitting heeft aangevoerd, niet zelf om de contante betaling zou hebben gevraagd maar dat dit op initiatief van klaagster is gebeurd doet aan het voorgaande niet af. Hier komt nog bij dat aan klaagster een toevoeging was verleend. Door het aannemen van de betaling heeft verweerder ook in strijd gehandeld met Gedragsregel 18 lid 2 en artikel 38 lid 1 Wet op de rechtsbijstand. Dat, zoals verweerder heeft aangevoerd, de verwachting was dat de aan klaagster verstrekte toevoeging zou worden ingetrokken in verband met de resultaatsbeoordeling maakt dit niet anders. Zolang de toevoeging door de Raad voor Rechtsbijstand niet is ingetrokken is de cliënt geen anders dan in de wet genoemd bedrag aan de advocaat verschuldigd.  Klachtonderdeel a) is gegrond.

Klachtonderdelen b) tot en met e)

6.4    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

6.5    Klaagster verwijt verweerder in deze klachtonderdelen dat hij haar onjuist heeft geïnformeerd en geadviseerd over wie de kosten van de woning zou dragen, dat hij in de procedure over de kinderalimentatie niet heeft meegenomen dat de rechtbank ten onrechte rekening heeft gehouden met een zorgkorting aan de zijde van de man bij het berekenen van de kinderalimentatie, dat verweerder de auto van klaagster zowel in het eigen vermogen van de onderneming als privé heeft meegenomen en dit niet heeft hersteld, dat hij in de dagvaardingsprocedure twee kansloze vorderingen heeft opgenomen en kansloze procedures heeft gevoerd en bepaalde stukken in de alimentatieprocedure niet heeft ingebracht die klaagster wel aan verweerder had verstrekt.

6.6    Verweerder heeft in reactie op deze klachtonderdelen volstaan met een blote ontkenning. Het had echter op de weg van verweerder gelegen om de klachtonderdelen gemotiveerd en onder verwijzing naar stukken te weerspreken. Dat heeft hij niet gedaan en er is geen enkel stuk overgelegd waarop verweerder zijn ontkenning baseert. Klachtonderdelen b) tot en met e) zijn dan ook als onvoldoende gemotiveerd betwist gegrond.

Het bezwaar

6.7    Voor zover de deken zich geschaard heeft achter de klachtonderdelen van de klacht van klaagster treffen deze op dezelfde bezwaargronden doel. De raad verwijst naar hetgeen daarover hiervoor is overwogen. Deze bezwaaronderdelen zijn gegrond.

Bezwaaronderdeel a)

6.8    De raad stelt voorop dat bij een tuchtrechtelijk onderzoek of een verzoek om informatie van de deken dat met een mogelijk tuchtrechtelijk onderzoek of een aan de deken opgedragen controle verband houdt de advocaat tegen wie het onderzoek of de controle is gericht, verplicht is alle gevraagde inlichtingen aanstonds te verstrekken, zonder zich op zijn geheimhoudingsplicht te kunnen beroepen, behoudens in bijzondere gevallen. Dit volgt uit Gedragsregel 29.

6.9    Uit de feiten zoals die hiervoor onder 2.12 van deze beslissing zijn weergegeven volgt dat verweerder (wederom) niet heeft voldaan aan herhaalde verzoeken van de deken de nodige inlichtingen te verschaffen, ondanks de toezegging die hij op de zitting van de raad van 10 februari 2020 aan de deken heeft gedaan. Bezwaaronderdeel a) is dan ook gegrond.

Bezwaaronderdeel b)

6.10    Bij dit bezwaaronderdeel stelt de raad voorop dat de advocaat gehouden is een hem verleende opdracht, alsmede de daarvoor geldende voorwaarden schriftelijk te bevestigen. De achtergrond daarvan is dat onduidelijkheden en misverstanden over wat er tussen advocaat en cliënt is afgesproken zoveel mogelijk dienen te worden voorkomen. Ook dient de advocaat belangrijke afspraken, gezamenlijk genomen beslissingen en soms ook een gegeven advies of informatie, schriftelijk vast te leggen. Verweerder heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij dit heeft gedaan. Bezwaaronderdeel b) is eveneens gegrond.

Bezwaaronderdeel c)

6.11    Bij de beoordeling van bezwaaronderdeel c) stelt de raad voorop dat een advocaat een (serieuze) aansprakelijkstelling wegens een beroepsfout in beginsel op korte termijn dient door te geven aan zijn assuradeur, indien daarbij tevens reële (financiële) belangen van de klager zijn betrokken. Dit is een logisch en noodzakelijk complement van de plicht van een advocaat om zich tegen beroepsaansprakelijkheid te verzekeren. Het nalaten van een tijdige melding kan immers de dekking onder de verzekering doen komen te vervallen.

6.12    Uit het klachtdossier volgt dat de deken op 4 juni 2019 de aansprakelijkstelling van klaagster aan verweerder heeft doorgestuurd, met daarbij het verzoek aan verweerder om zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar in te lichten en dit binnen twee weken aan de deken te bevestigen. Hierop heeft verweerder niet gereageerd. De raad moet het er dan ook voor houden dat verweerder zijn verzekeraar niet op de hoogte heeft gesteld van de aansprakelijkstelling van klaagster. Dat had hij wel moeten doen. Ook bezwaaronderdeel c) is gegrond.

7    MAATREGEL

7.1    Verweerder heeft in strijd gehandeld met artikel 46 Advocatenwet, Gedragsregel 18 lid 2 en artikel 6.27 Voda en het vertrouwen in de advocatuur geschaad door contante betalingen voor zijn werkzaamheden te aanvaarden terwijl aan klaagster een toevoeging was verleend, zonder dat daarvoor een rechtvaardiging bestond en zonder daarvoor een kwitantie af te geven. Daarnaast is verweerder tekortgeschoten in de zijn dienstverlening aan klaagster, heeft hij belangrijke afspraken en adviezen niet schriftelijk vastgelegd en is hij niet adequaat omgegaan met een (mogelijke) beroepsfout. Verweerder heeft voorts niet gereageerd op herhaalde verzoeken van de deken om inlichtingen te verschaffen. Door het handelen en/of nalaten van verweerder zijn de belangen van klaagster ernstig geschaad en wordt een adequaat en efficiënt klachtonderzoek onmogelijk gemaakt. De raad rekent verweerder een en ander zwaar aan.

7.2    Gelet op de ernst van de aan verweerder gemaakte verwijten en zijn lange antecedentenlijst rijst voor de raad het beeld op van een advocaat die stelselmatig blijk geeft zich onvoldoende bewust te zijn van voor de advocatuur elementaire beginselen en regelgeving en zich onvoldoende rekenschap te geven van de belangen die met deze regelgeving worden gediend. Bij dit verwijtbaar handelen en/of nalaten worden belangen van rechtzoekenden geschonden en geeft verweerder bij voortduring blijk de zorg voor de cliënt niet te kunnen betrachten. Ter zitting heeft verweerder er geen blijk van gegeven inzicht te hebben in zijn eigen handelen. De raad is gelet op het voorgaande van oordeel dat niet met minder kan worden volstaan dan een schrapping van het tableau. In zowel de gegrond verklaarde klacht als het gegrond verklaarde dekenbezwaar zal de raad dan ook één onvoorwaardelijke maatregel opleggen.

8    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

8.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

8.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 25,- reiskosten van klaagster,

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

8.3    Nu de raad één maatregel oplegt voor de klacht en het dekenbezwaar tezamen ziet de raad aanleiding verweerder ook maar één keer in de proceskosten te veroordelen.

8.4    Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

8.5    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 8.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht (zaaknummer 20-324/A/A) en het dekenbezwaar (zaaknummer 20-325/A/A/D) gegrond;

-    legt aan verweerder in beide zaken gezamenlijk de maatregel van schrapping op, ingaande op de tweede dag na het onherroepelijk worden van deze beslissing;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 8.4;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 8.5.

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. S. van Andel, M. Bootsma, H.C.M.J. Karskens en R. Lonterman, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2020.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op 24 augustus 2020

mededelingen van de griffier ter informatie:

Verzending

Deze beslissing is in afschrift gelijktijdig verzonden.