Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-08-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2020:187

Zaaknummer

20-100/A/A

Inhoudsindicatie

Ongegronde klacht over de eigen advocaat. Niet gebleken dat verweerder zich onvoldoende voor klaagster heeft ingespannen. Hoewel het beter was geweest als verweerder de opdracht en de daarvoor geldende financiële voorwaarden bij aanvang aan klaagster had bevestigd, is dit onvoldoende om hem hiervan een tuchtrechtelijk verwijt te maken. De opdracht met betrekking tot de omgang vloeide voort uit de eerdere opdracht. In de bevestiging van die opdracht heeft verweerder klaagster onder meer geïnformeerd over zijn uurtarief voor het geval de in die zaak verleende toevoeging zou worden ingetrokken. Klaagster was daarmee dus bekend en zij wist dus wat zij kon verwachten als verweerder haar op betalende basis zou bijstaan.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 24 augustus 2020

in de zaak 20-100/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 12 juli 2019 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 6 februari 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2019-977402 van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 13 juli 2020. Daarbij was verweerder aanwezig. Klaagster is niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 24.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Op 5 april 2019 is klaagster bevallen van een dochter (hierna: de dochter). Diezelfde dag is de dochter bij beschikking van de rechtbank voorlopig voor drie maanden onder toezicht gesteld van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. Tevens is een machtiging uithuisplaatsing verleend voor de duur van twee weken.

2.3    Op 15 april 2019 heeft klaagster zich samen met haar echtgenoot tot verweerder gewend met het verzoek haar bij te staan terzake de ondertoezichtstelling/uithuisplaatsing van de dochter. Bij e-mail van diezelfde dag heeft verweerder de opdracht aan klaagster bevestigd. De opdrachtbevestiging luidt, voor zover relevant:

“Opdracht

(…)

U verzocht mij uw belangen te behartigen met betrekking tot het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming in Amsterdam, hierna ook te noemen de Raad, tot de (voorlopige) ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van uw dochter (…)

U overhandigde mij de beschikking van de rechtbank Amsterdam d.d. 5 april 2019 (…)

In die beschikking staat ook dat op 18 april a.s. de belanghebbenden en de Raad zullen worden gehoord. (…) De rechtbank heb ik heden conform bijgaande e-mail gevraagd mij het dossier te sturen en de verdere correspondentie aan mijn kantooradres te richten.

Wij hebben afgesproken dat ik met u en [de echtgenoot van klaagster] naar de zitting zal gaan.

U deelde mij mee dat u zorg te willen ontvangen bij de verzorging en opvoeding van [de dochter].

Omdat ik nog niet over een dossier beschik kan ik u nu nog niet zeggen hoe de zaak verder zal worden behandeld.

(…)

Kosten

Verder hebben wij de mogelijkheid van het aanvragen van gefinancierde rechtshulp besproken. (…)

In uw aanwezigheid heb ik gebeld met het Juridisch Loket en een verwijzing aangevraagd en gekregen. Diezelfde dag heb ik de aanvraag voor gefinancierde rechtshulp ingediend. (…)

Na hercontrole van het inkomen of resultaatbeoordeling bestaat de mogelijkheid dat u óf een andere eigen bijdrage moet betalen óf zelf de kosten van uw rechtsbijstand moet betalen.

In dat geval kan de Raad voor Rechtsbijstand u terugbetaling vragen van de door haar betaalde kosten. Ook kan ik u belasten tegen mijn uurtarief van €175,- (=€144,63 te vermeerderen met €30,37 BTW). ”

2.4    Op 18 april 2019 heeft er een zitting bij de rechtbank plaatsgevonden. Verweerder heeft klaagster ter zitting bijgestaan en het woord gevoerd aan de hand van een pleitnota. De rechtbank heeft mondeling uitspraak gedaan en de dochter onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar en een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de dochter in een ziekenhuis en aansluitend in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van vier maanden.

2.5    Bij e-mail van 10 mei 2019 heeft verweerder klaagster onder meer geschreven:

“Vorige week heb ik (…) de gezinsvoogd, telefonisch meegedeeld dat uwerzijds sprake is van een vertrouwensbreuk met haar.

U deelde mij mee van mening te zijn dat [de gezinsvoogd] u en uw man niet respectvol bejegend.

Ook heb ik [de gezinsvoogd] gezegd dat u vindt dat u en uw man als ouders van [de dochter] als eenheid moeten worden gezien en dat het niet zo kan zijn dat uw man wordt buitengesloten.

Verder heb ik aangegeven dat u updates over de medische situatie van [de dochter] wilt krijgen. Dit geldt ook voor video’s en foto’s (…), waardoor u haar ontwikkeling kunt zien.

(…)

Van u heb ik begrepen dat inmiddels nieuwe foto’s van [de dochter] zijn verstrekt.

Zoals ik u gisteren heb gezegd, ben ik gisteren gebeld door [de gezinsvoogd]. Zij deelde mij mee te zullen terugtreden als gezinsvoogd en dat (…) als gezinsvoogd zal gaan optreden. Ook zal uw man betrokken zijn bij de verdere gang van zaken. (…)

Ik adviseer u in overleg met [de nieuwe gezinsvoogd] afspraken te maken over het eventueel bezoeken van [de dochter]. Ik vraag u mij daarvan op de hoogte te houden.

(…)

Wij hebben kort na de zitting besproken dat u niet wenst te berusten in de uithuisplaatsing van [de dochter]. U heeft mij gevraagd hoger beroep in te stellen tegen de mondelinge uitspraak van 18 april 2019.

(…)

Omdat de uithuisplaatsing is verleend tot 18 augustus 2019, hetgeen een relatief korte tijd is, en het enige tijd duurt voordat een hoger beroepszitting kan plaatsvinden, vraag ik u de opdracht aan mij tot het instellen van hoger beroep nog eens te overwegen.

Aan een hoger beroep zijn (hoge) kosten verbonden. (…)

Omdat u tijdens de zitting van 18 april jl. heeft gezegd de aangeboden zorg te aanvaarden als dat in het belang van [de dochter] nodig is, adviseer ik u daarop uw energie te richten in plaats van op een hoger beroep.”

2.6    Bij e-mail van 24 mei 2019 heeft de nieuwe gezinsvoogd klaagster onder meer geschreven:

“Vanmiddag spraken we elkaar bij [verweerder]. Ik vond het een goed gesprek! Ik hoop jij ook.

We hebben het volgende afgesproken:

1.    Jij gaat zo snel mogelijk [de dochter] zien.

•     Ik moet wel eerst overleggen met haar dokter.

•    Jij gaat samen met mij en mijn college (…) in de auto naar [de dochter] toe.

2.    Jij gaat informatie krijgen over [de dochter]. (…)

•    Ik heb met de pleegzorgwerker (…) gebeld. Met haar heb ik afgesproken dat je informatie gaat krijgen, zoals foto’s en filmpjes.

Ik stuur dinsdag 28 mei een email. Ik geef je dan informatie over hoe het met [de dochter] gaat.”

2.7    Op 28 mei 2019 heeft de gezinsvoogd klaagster per e-mail informatie over de dochter gegeven en haar meegedeeld dat hij op 10 juni contact heeft met de arts van de dochter en dan zal afstemmen wanneer klaagster de dochter kan zien. De e-mail is in cc aan verweerder gestuurd.

2.8    Bij e-mail van 30 mei 2019 heeft verweerder klaagster onder meer geschreven:

“Onder verwijzing naar ons gesprek begin deze week waarin u mij heeft gevraagd mijn werkzaamheden in uw zaak te beëindigen en de ernstige bedreigingen die op 27 mei jl. telefonisch van uw man (…) aan mijn vrouw en aan mij heb ontvangen, zal ik mijn dossier sluiten. Wel merk ik op dat wanneer opnieuw bedreigingen worden geuit ik aangifte daarvan zal doen bij de politie.

(…)

U wilde niet meewerken aan het aanvragen van gefinancierde rechtshulp in verband met de omgang tijdens de uithuisplaatsing. Van de Raad voor Rechtsbijstand had ik toestemming gekregen een toevoegingsaanvraag daarvoor in te dienen.

Daarom zult u mij uit eigen middelen moeten betalen. Bijgaand zend ik u mijn nota voor mijn werkzaamheden om de omgang tussen [de dochter] en u te realiseren.

Omdat de gezinsvoogd (…) mij in de cc heeft geplaatst van zijn e-mail aan u d.d. 28 mei jl. (…) weet ik dat geen bezwaar meer bestaat dat u [de dochter] kan zien.

Hiermee is een einde gekomen aan mijn werkzaamheden in deze zaak. Derhalve zal ik nu het dossier sluiten”

2.9    Bij e-mail van 3 juni 2019 heeft de echtgenoot van klaagster gereageerd op de e-mail van verweerder en verweerder gevraagd om een urenspecificatie bij zijn declaratie van 30 mei 2019. Bij e-mail van 4 juni 2019 heeft verweerder een urenspecificatie aan klaagster gestuurd.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft zich onvoldoende voor klaagster ingespannen.

b)    Verweerder heeft klaagster ten onrechte facturen gezonden.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    De raad stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

Klachtonderdeel a)

5.2    Klaagster verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat hij zich onvoldoende voor haar heeft ingespannen. Klaagster heeft dat echter niet althans onvoldoende feitelijk onderbouwd. Zij heeft weliswaar aangevoerd dat verweerder heeft geweigerd om namens haar een klacht in te dienen tegen het ziekenhuis, de buurtzorgster en de maatschappelijk werker en dat hij heeft geweigerd hoger beroep in te stellen tegen de beschikking van de rechtbank van 18 april 2019, maar verweerder heeft genoegzaam toegelicht waarom hij daartoe niet bereid was. Uit het klachtdossier is de raad ook niet gebleken dat verweerder zich onvoldoende voor klaagster heeft ingespannen. Verweerder heeft in zijn reactie op de klacht uiteengezet welke stappen hij voor klaagster heeft ondernomen en heeft dit ook onderbouwd met stukken. De werkzaamheden van verweerder hebben ertoe geleid dat er een andere gezinsvoogd is aangesteld, klaagster informatie en beeldmateriaal over haar dochter heeft gekregen en haar dochter weer mocht zien. Klachtonderdeel a) is ongegrond.

Klachtonderdeel b)

5.3    In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder dat hij haar ten onrechte facturen heeft gestuurd.

5.4    Uit het klachtdossier volgt dat verweerder klaagster op toevoegingsbasis heeft bijgestaan met betrekking tot de uithuisplaatsing en de ondertoezichtstelling van de dochter. Klaagster heeft hiervoor een eigen bijdrage betaald van € 781,-. Op 10 mei 2019 heeft verweerder de toevoeging gedeclareerd. Verweerder heeft klaagster ook bijgestaan met betrekking tot de omgang met de dochter. Volgens verweerder wilde hij hiervoor een nieuwe toevoeging aanvragen, maar heeft klaagster daarvoor geen toestemming gegeven. Verweerder heeft in zijn e-mail van 30 mei 2019 aan klaagster bevestigd dat zij hem daarom uit eigen middelen moet betalen en haar een declaratie gestuurd ten bedrage van € 700,-. Klaagster heeft in reactie op deze e-mail niet aan verweerder laten weten dat hetgeen hij in zijn e-mail heeft geschreven over de toevoeging onjuist is. De raad gaat er dan ook vanuit dat klaagster verweerder geen toestemming heeft gegeven om een nieuwe toevoeging aan te vragen. Hoewel het beter was geweest als verweerder de opdracht met betrekking tot de omgangsregeling en de daarvoor geldende financiële voorwaarden bij aanvang van de opdracht aan klaagster had bevestigd, is een en ander in de gegeven omstandigheden onvoldoende om hem hiervan een tuchtrechtelijk verwijt te maken. De opdracht met betrekking tot de omgang vloeide voort uit de eerdere opdracht. In de bevestiging van die opdracht heeft verweerder klaagster onder meer geïnformeerd over zijn uurtarief voor het geval de in die zaak verleende toevoeging zou worden ingetrokken. Klaagster was daarmee dus bekend en zij wist dus wat zij kon verwachten als verweerder haar op betalende basis zou bijstaan. Ten overvloede overweegt de raad nog dat klaagster door de handelwijze van verweerder niet in haar belangen lijkt te zijn geschaad, nu het in rekening gebrachte bedrag lager is dan de eigen bijdrage die zij bij een nieuwe toevoeging verschuldigd zou zijn geweest. Ook klachtonderdeel b) is ongegrond.

    

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. M. Bootsma en H.C.M.J. Karskens, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2020.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op 24 augustus 2020

mededelingen van de griffier ter informatie:

Verzending

Deze beslissing is in afschrift gelijktijdig verzonden.