Rechtspraak
Uitspraakdatum
31-08-2020
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2020:173
Zaaknummer
190334
Inhoudsindicatie
Klacht tegen eigen advocaat. Het hof sluit aan bij het oordeel van de raad dat de klacht niet-ontvankelijk is. De klacht is ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop klager heeft kennis genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Verkorte bekrachtiging.
Uitspraak
BESLISSING
van 31 augustus 2020
in de zaak 190334
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder
1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD
1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 2 december 2019 van de Raad van Discipline in het ressort 's-Hertogenbosch (hierna: de raad) gewezen onder zaaknummer: 19-328/DB/ZWB. Deze beslissing is op 2 december 2019 aan partijen toegezonden. In deze beslissing is de klacht van klager niet-ontvankelijk verklaard.
De beslissing van de raad is op tuchtrecht.nl gepubliceerd als ECLI:NL:TADRSHE:2019:181.
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Klager heeft bij e-mailberichten van 30 december 2019 en 31 december 2019 zijn beroepschrift bij de griffie van het hof ingediend.
2.2 Verder bevat het dossier van het hof de stukken van de raad.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 6 juli 2020, waar verweerder is verschenen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:
a) klager niet op de hoogte heeft gehouden van de voortgang van de zaak en hem bewust op een dwaalspoor heeft gezet;
b) geen resultaat heeft geboekt en ervoor heeft gezorgd dat de zaak steeds is uitgesteld;
c) vermoedelijk stukken heeft achtergehouden.
4 FEITEN
4.1 De raad heeft in de door verweerder bestreden beslissing de feiten vastgesteld. Er zijn geen grieven tegen de feiten aangevoerd. In hoger beroep is geen aanleiding deze feitenvaststelling te wijzigen. De door de raad vastgestelde feiten vormen dus ook in hoger beroep het vertrekpunt bij de beoordeling van deze klacht. De feiten zijn als volgt.
4.2 Klager is op 25 september 1997 ten gevolge van een slecht wegdek een fietsongeval overkomen. Klager heeft de betreffende gemeente aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden (letsel)schade. De aansprakelijkheid is erkend, maar de door klager geleden schade is niet afgewikkeld. Klager werd in deze procedure bijgestaan door mr. J.
4.3 Op 20 september 2006 is klager door een aanrijding met een auto ten val gekomen met zijn racefiets. Klager heeft zich in 2006 tot verweerder gewend met het verzoek zijn belangen te behartigen.
4.4 Verweerder heeft bij brief van 27 juli 2007 aan klager bericht dat hij om medische redenen niet in staat was werkzaamheden in de eerste letselschadezaak te verrichten. Hij schreef voorts dat zijn kantoor wel graag bereid was om klager in de tweede letselschadezaak bij te staan.
4.5 Verweerder heeft in de tweede letselschadezaak bij brief van 7 februari 2008 aan klager bericht dat er sprake was van kledingschade en de reparatiekosten van de fiets van respectievelijk € 69,00 en € 392,40 en dat er door de verzekeraar van de wederpartij twee maal een voorschot van € 500,00 was betaald. Hij verzocht klager eventuele aanvullende kosten aan verweerder door te geven. Verweerder heeft bij brieven van 31 maart, 8 mei en 30 juni 2008 aan klager bericht nog geen reactie op zijn brief van 7 februari 2008 te hebben ontvangen. Verweerder verzocht klager op korte termijn te reageren. Verweerder berichtte klager bij brief van 25 september 2008 dat hij contact had opgenomen met de wederpartij om te bezien voor welk bedrag er bereidheid bestond om, nu verweerder geen aanvullende bewijstukken van klager had ontvangen, de zaak van klager te regelen zonder verdere onderzoeken. Hij berichtte klager voorts dat de verzekeraar van de wederpartij zich bereid had verklaard tot betaling van een slotuitkering van € 1.500,- naast het reeds betaalde voorschot van € 1.000,-. Verweerder schreef onder meer het volgende: “Dit bedrag is uitsluitend een resultaat van het overleg met de wederpartij zonder inhoudelijk dossier omdat de door mij bij u opgevraagde relevante stukken, ondanks herhaalde verzoeken, niet aan mij zijn toegezonden. Kunt u met deze regeling niet akkoord gaan dan verzoek ik u alsnog om alle stukken waar ik in mijn eerdere correspondentie aan u om heb verzocht aan mij toe te zenden. Zonder toezending van die stukken kan ik uw belangen niet naar behoren behartigen.“
4.6 Klager kon zich niet vinden in het voorstel van de verzekeraar. Verweerder heeft klager bij brief van 22 december 2008 verzocht een keuze te maken tussen het aanbod van de wederpartij dan wel een lang traject waarin klager de vermeend geleden schade diende aan te tonen.
4.7 Verweerder heeft in 2012 klager bijgestaan in een zaak betreffende de definitieve berekening huurtoeslag 2010.
4.8 Verweerder heeft klager bij brief d.d. 19 februari 2014 het verloop van de zaken van klager vanaf het ongeval op 25 januari 1997 weergegeven en klager er op gewezen dat hij hem bij brief van 27 juli 2007 had bericht dat hij de eerste letselschadezaak niet in behandeling zou nemen en dat hij hem had geadviseerd voor die zaak bij zijn oude advocaat te blijven. Over de zaak betreffende het ongeval van 20 september 2006 schreef hij onder meer het volgende : “De moeilijkheid van het vaststellen van de schade die uitsluitend voortvloeit uit het ongeval van 2006 is dat daarbij niet kan worden meegenomen uw plannen met het bio-ecologisch project zoals ik hierboven heb uiteengezet. De schade die voortvloeit uit het ongeval van 2006 is inderdaad beperkt en in mijn brief aan u van 22 december 2008 heb ik u medegedeeld dat de wederpartij die schade wilde waarderen op €2.500,- waarmee u niet kon instemmen.”
4.9 In de winter van 2017 is klager opnieuw een verkeersongeval overkomen. Klager is in deze zaak bijgestaan door een letselschade-expert, mr. Z. Klager heeft in deze zaak een schadevergoeding ontvangen van € 7.500,00.
4.10 Verweerder is op eigen verzoek op 1 september 2019 geschrapt van het tableau voor advocaten.
5 BEOORDELING
5.1 De raad heeft in de bestreden beslissing overwogen dat ingevolge het bepaalde in artikel 46g lid 1 sub a een klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop klager heeft kennis genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft.
5.2 De raad is van oordeel dat klager in ieder geval op 14 februari 2014 op de hoogte was van het handelen of nalaten van verweerder waarop de klacht betrekking heeft. Nu de klacht pas op 9 mei 2018 en derhalve na de in artikel 46g lid 1 sub a bedoelde termijn is ingediend, heeft de raad de klacht in alle onderdelen niet-ontvankelijk verklaard.
5.3 Het hof merkt allereerst een kennelijke verschrijving op in de beslissing van de raad van 2 december 2019. In r.o. 5.4 (hierboven genoemd in r.o. 5.2) staat dat de raad van oordeel is dat klager in ieder geval op 14 februari 2014 op de hoogte was van het handelen of nalaten van verweerder waarop de klacht betrekking heeft. Het hof begrijpt dat de raad doelt op 19 februari 2014, namelijk de datum van de brief van verweerder waarin hij klager heeft bericht over het verloop van de zaken van klager vanaf het ongeval op 25 februari 1997 en hij klager erop heeft gewezen dat hij hem bij brief van 27 juli 2007 heeft bericht dat hij de eerste letselschadezaak van klager niet in behandeling zou nemen. Nu de ontvangst van deze brief door klager niet is bestreden en de klacht ruim vier jaar later is ingediend, moet aangenomen worden dat de vervaltermijn als hiervoor bedoeld, ten tijde van de indiening van de klacht al ruimschoots was verstreken. Het hof sluit zich, met inachtneming van het voorgaande, aan bij het oordeel van de raad dat klager in alle onderdelen niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
5.4 Wat in hoger beroep nog (aanvullend) naar voren is gebracht, leidt niet tot een andere afweging. Het hof verwerpt de grieven van klager.
5.5 Dit betekent dat de beslissing van de raad zal worden bekrachtigd.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch van 2 december 2020, gewezen onder nummer 19-328/DB/ZWB.
Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. I.P.A. van Heijst en E.J. Numann, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van der Hoorn, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2020.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 31 augustus 2020.