Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-07-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2020:114

Zaaknummer

20-383/DH/RO

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de eigen advocaat over zijn advisering in een familierechtkwestie en over zijn besluit om zich terug te trekken gedeeltelijk kennelijk ongegrond en gedeeltelijk kennelijk van onvoldoende gewicht.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 22 juli 2020 in de zaak 20-383/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

 

over:

 

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 30 april 2020 met kenmerk R 2020/29 edg/gh, door de raad ontvangen op 1 mei 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 11.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klaagster is gescheiden. Verweerder heeft klaagster bijgestaan in een geschil met de ex-echtgenoot van klaagster (hierna: de man).

1.2    De man heeft een verzoekschriftprocedure ingesteld omdat hij een co-ouderschapregeling wilde treffen met klaagster en omdat hij aanpassing wenste van de partneralimentatie.

1.3    Op 25 juni 2019, 7.05 uur, heeft verweerder aan klaagster een gemotiveerd advies gestuurd over de kinderalimentatie en over de partneralimentatie. Aan het eind van zijn bericht heeft verweerder een concreet voorstel gedaan over het verdere vervolg. Dezelfde dag om 12.10 heeft klaagster gereageerd. In haar e-mail stelt zij een aantal vragen aan verweerder en schrijft ze dat ze “eerst graag uw reactie en berekening hierop” wil ontvangen. Om 12.38 uur heeft verweerder geantwoord. Verweerder is in zijn bericht gemotiveerd ingegaan op co-ouderschap en de (financiële) gevolgen daarvan, de partneralimentatie, en de wijze waarop inzicht gekregen kan worden in de door de man ontvangen emolumenten. Om 12.47 uur heeft klaagster aan verweerder gevraagd wat hij haar adviseert. Om 13.47 uur heeft verweerder als volgt gereageerd:

“(…) lk moet eerst weten welk deel het LBlO incasseert. De deurwaarder moet namelijk een duidelijke, afgebakende opdracht hebben. Je kunt niet en de deurwaarder en het LBlO op pad sturen om hetzelfde bedrag te innen.

Ten aanzien van de bonussen moet ik de advocaat van [de man] andermaal aanschrijven. lk zou dat echter graag doen gelijktijdig met het geven van een antwoord op zijn voorstel over de kinderalimentatie. Ondanks dat ik u heb uitgelegd dat dat los staat van de partneralimentatie blijft u volhouden dat u het als een pakket tegelijk geregeld wilt hebben.

Nb. het betreft 3 onderscheiden zaken:

Voor de kinderalimentatie moeten we (eventueel)bij de familiekamer van de rechtbank zijn.

Voor de bonussen moeten we naar de handelskamer van de rechtbank.

Voor de achterstallige indexeringen moeten we naar de gerechtsdeurwaarder, behoudens voor het deel wat het LBlO al onder zich heeft. (…)”

1.4    Op 25 juni 2019 om 15.54 uur heeft klaagster gereageerd met een aantal vragen en opmerkingen. Klaagster heeft onder meer opgemerkt dat zij “geen enkel gevoel van sympathie naar [haar] kant” krijgt. Klaagster heeft onder meer de vraag gesteld: “Waarom geeft u mij geen stok om mee te slaan?”.

1.5    Op 26 juni 2019 heeft verweerder gereageerd. Hij heeft een aanvullende uitleg gegeven over de kinderalimentatie, de partneralimentatie, het incasseren van de indexeringen op de partneralimentatie en over de aanspraak die klaagster kan maken op door de man ontvangen emolumenten. Aan het slot van zijn e-mail heeft verweerder het volgende geschreven:

“(…) Ten slotte:

Om duidelijkheid te verkrijgen zullen we de advocaat moeten vragen om alle inkomensspecificaties van de afgelopen 4 jaren. lk zal die vraag uitzetten.

lk verwacht de vraag terug of u akkoord kunt gaan met de voorgestelde wijziging van de kinderalimentatie. Die vraag kan ik echter niet beantwoorden aangezien u de voorwaarde stelt dat alles in een pakket wordt afgewikkeld.

lk zal de advocaat van de [man] aanschrijven conform de vorige alinea. (…)”

1.6    Op 26 juni 2019 heeft klaagster als volgt gereageerd:

“(…) Bedankt voor de duidelijke brief aan de advocaat van mijn ex-man. Dit voelt goed.

Uw mail met uw uitleg is ook duidelijk. Het was mij al duidelijk alleen weet ik vaak niet wie nu op wie wacht voor verdere actie.

Mijn ex pakt dit nu ook meteen aan overigens om co-ouderschap over [jongste zoon] te krijgen, wat ik pertinent niet wil. Wat zijn hierin mijn kansen? Ook stuurt hij ineens een heel ander voorstel, ik zal uw zijn mail sturen.

Graag uw reactie hierop. (…)”

1.7    Op 5 augustus 2019 om 15.09 uur heeft klaagster gereageerd op de brief van (de advocaat van) de man die verweerder haar had toegestuurd. Klaagster heeft verweerder gevraagd om advies naar aanleiding van de brief. Dezelfde dag om 16.14 uur heeft verweerder als volgt gereageerd:

“(…) Kinderalimentatie:

Wanneer juist is dat [oudste zoon] sedert januari 2015 bij vader woont is het niet onredelijk dat vanaf die maand de verplichting tot betaling van alimentatie, voor zover het [oudste zoon] betreft, ophoudt.

Wij berekenden zijn achterstand, inclusief indexering, op > € 900,-. Wanneer daarop twee maanden alimentatie voor [oudste zoon] in mindering strekken kom je inderdaad op een bedrag "teveel betaald". lk denk dat het verstandig is om het hierbij te laten.

Ten aanzien van de bonussen:

-    Een gouden handdruk is inderdaad geen bonus, integendeel. Een bonus krijg je voor goede prestaties, een gouden handdruk als vergoeding omdat de werkgever van je af wil.

-    Een dertiende maand is evenmin een bonus, maar een vast deel van het inkomen.

Ondanks dat mijnheer tekortschiet in zijn jaarlijkse opgave hebben we onvoldoende steekhoudende argumenten om te veronderstellen dat hij bonussen in de zin van het convenant heeft ontvangen.

Ten slotte:

Tijdig betalen inclusief indexering is een verplichting. Zijn opmerkingen achterwege laten ben ik met u eens.

Kan ik [advocaat man] in deze zin antwoorden? En zo ja, gaat u dan akkoord met aanpassing van de alimentatie voor [jongste zoon] per 1 september. (…)”

1.8    In haar reactie van 7 augustus 2019 om 12.02 uur heeft klaagster, zakelijk weergegeven, haar frustratie geuit over de gang van zaken en de, volgens klaagster, vervelende opstelling van de man in de voorgaande vijf jaren. Klaagster heeft verder onder meer het volgende geschreven:

“(…) Tot de tijd dat ik mijn alimentatie niet op de tijdige, juiste manier ontvang, ga ik uit van een juiste brief ter verdediging van mij. (…)

Verder ontvang ik graag een specificatie betreft de nu te ontvangen kosten voor [jongste zoon], de kosten voor [oudste zoon] met het daarbij behorende rekeningnummer en de nieuwe bedragen voor 2020. Dit zodat hij ook op de hoogte is en zich hier aan gaat houden. (…)”

1.9    Dezelfde dag om 17.25 uur heeft verweerder als volgt gereageerd:

“(…) Ik denk dat wij deze zaak moeten gaan afronden.

ln reactie op uw onderstaande mail: lk heb niet de indruk dat mijn bemoeienis in deze zaak nog bijdraagt aan het vertrouwen van u in [de man]. Bovendien is mijn invloed niet zodanig groot dat ik u kan behoeden voor getreiter. Een kort geding om u te behoeden voor onrechtmatig getreiter is zodanig zwaar middel dat u er op bedacht dient te zijn dat u zou kunnen worden veroordeeld in de proceskosten, wanneer de rechter tot het oordeel komt dat dat u nodeloos procedeert.

Ik heb u bij herhaling uitgelegd dat een gouden handdruk (oprotpremie) niet als emolument in de zin van het convenant kan worden aangemerkt. Datzelfde geldt voor een 13e maand. lk heb evenmin het gevoel dat het door u gevoelde onrecht uit het verleden door mijn toedoen kan worden verminderd of weggenomen. Dat is overigens ook niet mijn taak. Mijn primaire taak ligt erin om u te adviseren en begeleiden bij de beoordeling van de actuele situatie. Dat heb ik gedaan, en ik heb u uitgelegd dat het aanbod van [de man] (…) voor u gunstiger is dan de verwachte uitkomst bij de rechter. Of u dat aanbod aanvaardt is echter aan u.

Voor een afsluitende brief van mij zie ik twee opties: ofwel we gaan akkoord, ofwel [de man] zal naar de rechter moeten. Let wel: in de discussie over de kinderalimentatie speelt uw partneralimentatie geen rol.

Ten slotte vraagt u specificaties: die zijn er niet. Mijnheer doet een aanbod, dat is voldoende specifiek. ln dat aanbod zijn kennelijk de normen van 2019 toegepast. Een specificatie voor 2020 kan evenmin worden gegeven. Indien u doelt op de wettelijke indexering geldt dat het percentage van de indexering pas eind november/begin december bekend wordt gemaakt. (…)”

1.10    Op 12 augustus 2019 heeft verweerder het verzoekschrift dat hij die dag van de advocaat van de man heeft ontvangen aan klaagster verstrekt, met het verzoek om een reactie.

1.11    Op 13 augustus 2019 om 6.52 uur heeft klaagster aan verweerder geschreven dat zij er erg van is geschrokken dat zij het verzoekschrift zomaar per e-mail ontving. Klaagster heeft verweerder gevraagd of hij kan “zeggen en uiteggen hoe dit werkt” en wat hij voor klaagster kan gaan doen. Verweerder heeft dezelfde dag om 8.27 uur als volgt gereageerd:

“(…) [De man] is al maanden bezig om met u een afspraak te maken over een gewijzigde alimentatie. Dat lukt niet, en dus legt hij het aan de rechter voor.

lk kan voor u verweer voeren. Dat verweer zal echter voornamelijk betreffen het verweer tegen een ouderschapsregeling". [Jongste zoon] zal daarover gehoord worden door de kinderrechter. Indien [jongste zoon] zoals vader stelt-eveneens de wens heeft om de helft van de tijd bij zijn vader te wonen, bestaat de kans dat de rechtbank daarin meegaat.

Ten aanzien van de alimentatie: het voorstel lijkt redelijk doortimmerd. Daarbij heb ik ook voor u uitgerekend dat u moet rekenen op een drastische verlaging van de alimentatie. Verweer lijkt niet zoveel kans van slagen te hebben.

Ten slotte: Wanneer u wel verweer wilt voeren moet u er rekening mee houden dat er een griffierecht verschuldigd is, te weten een bedrag van € 81,-. Dat bedrag breng ik u dan inrekening. Laat u mij weten of u verweer wenst te voeren. (…)”

1.12    Op 14 augustus 2019 heeft klaagster gereageerd. Klaagster heeft gevraagd om advies over zeven specifieke onderwerpen. Verder wil klaagster weten wat de stand van zaken is en wat haar kans van slagen is als ze verweer voert. Daarnaast heeft klaagster gevraagd om “nogmaals de uiteindelijke bedragen voor de nieuwe alimentatie van [beide zonen], die nu bepaald lijken” door te geven. Klaagster heeft aan het slot van haar e-mail geschreven:

“(…) Wat adviseert u mij nu in alle eerlijkheid? Ik wil weten of ik een zaak heb.

Hoe gaat dit nu verder verlopen en wat kan ik verwachten?

Wat moet ik gaan aandragen?

Wat en waar is een (kinder)rechter in geïnteresseerd en waarin totaal niet?

Hoe lang duurt zo'n traject?

Wat kan ik gaan eisen? Hoe kan ik hem zijn verplichtingen laten nakomen? (…)”

1.13    Verweerder heeft dezelfde dag gereageerd. Hij heeft in zijn bericht een toelichting gegeven op de zeven specifieke onderwerpen. Daarnaast heeft hij het volgende geschreven:

“(…) Ten aanzien van uw kansen in de procedure:

-    Ja, er zal een verlaging van kinderalimentatie komen, en neen, niet duidelijk is of er een co-ouderschap zal komen.

Of u gegeven deze conclusie verweer wilt voeren laat ik aan u over. Uiteraard zal ik dat dan doen. Ik zal mij dan niet uitlaten over [oudste zoon], partneralimentatie of bonussen, omdat dat in de onderhavige procedure niet aan de orde is. Aan het voeren van verweer hangt een extra prijskaartje van € 81,- griffierecht. (…)”

1.14    Op 27 augustus 2019 heeft klaagster aan verweerder laten weten dat zij pas kan beslissen over het al dan niet voeren van verweer als de jongste zoon weer terug is van een week vakantie met de man. Klaagster heeft verder gevraagd of afspraken over hoe zij en de man ermee omgaan als de jongste zoon een week bij de man wil zijn en wat het betekent als de man zich vervolgens niet aan die afspraken houdt.

1.15    Op 2 september 2019 om 12.42 uur heeft een kantoorgenoot van verweerder – verweerder was op vakantie – gemotiveerd uiteengezet dat verweerder al meerdere malen heeft gevraagd of klaagster verweer wilde voeren, maar dat die vraag nog niet beantwoord is. Het slot van het bericht is als volgt:

“(…) Op 27 augustus 2019 geeft u per mail aan dat u nog steeds niet weet wat u moet doen en vraagt u of de beslissing uitgesteld kan worden. U ontvangt een melding van de afwezigheidsassistent dat [verweerder] vakantie geniet, waarop u telefonisch contact opneemt met ons kantoor. U spreekt met mevrouw Van D(…), licht haar een en ander kort toe en vraagt of wij nog een uitstel kunnen krijgen.

U heeft tot op heden geen toestemming gegeven verweer te willen voeren in een procedure bij de rechtbank, zodat voor u ook geen uitstel kan worden verzocht.

Hiermee verzoek ik u vriendelijk doch dringend mij per ommegaande te berichten of u WEL of GEEN verweer wenst te voeren. (…)”

1.16    In haar reactie van 13.29 uur heeft klaagster geschreven dat het allemaal klopt en gevraagd of de kantoorgenoot haar e-mail van 27 augustus 2019 heeft gelezen. De kantoorgenoot heeft om 14.17 uur laten weten dat zij die e-mail gelezen heeft en dat daarin niet staat of klaagster verweer wil voeren. De kantoorgenoot heeft uitgelegd dat verweerder zich alleen kan stellen als dit de uitdrukkelijke wens van klaagster is en dat daarom een expliciet antwoord op de vraag noodzakelijk is. Om 15.28 uur heeft klaagster als volgt gereageerd:

“Dus als ik zeg mag ik uitstellen?

En mag ik alsnog mijn verweer dan cancellen? Ik heb advies nodig en heb tijd nodig om mijn zoon hierover te spreken! Wanneer is mijn deadline bij de rechtbank?”

1.17    De kantoorgenoot heeft op 2 september 2019 als volgt gereageerd:

“(…) Als u ja zegt, geeft u opdracht aan ons kantoor c.q. [verweerder] om namens u verweer te voeren bij de rechtbank, waarmee tevens een uitstel verzocht kan worden voor indiening van een verweerschrift bij de rechtbank.

Het verzoekschrift is door de rechtbank ontvangen op 13 augustus 2019. De verweertermijn bedraagt 4 weken vanaf indiening verzoekschrift. Dit betekent dat op 10 september 2019 namens u een verweerschrift moet zijn ingediend bij de rechtbank of dat op 10 september 2019 namens u een uitstel is verzocht bij de rechtbank voor indiening van een verweerschrift.

Voor de goede orde geef ik u nog mee dat u een advocaat nodig hebt voor het voeren van verweer in personen-en familierecht en dat een eerste uitstelverzoek altijd wordt toegestaan voor maximaal vier weken. Het eerste uitstelverzoek dient wel 10 september 2019 te zijn ontvangen door de rechtbank. (…)”

1.18    Op 3 september 2019 heeft klaagster het volgende geschreven aan de kantoorgenoot:

“(…) Bij deze zeg ik –ja- om mijn verweer te kunnen uitstellen en te bespreken aangezien ik geen idee heb of ik deze zaak kan verdedigen. Graag zou ik advies willen en een afspraak op korte termijn willen inplannen hiervoor bij voorkeur op een vrijdag.

Ik hoor graag hoe het nu verder gaat. (…)”

1.19    Op 4 september 2019 heeft de kantoorgenoot laten weten dat verweerder is gesteld in de procedure waarvan zij ook het zaaknummer van de rechtbank vermeldt. Zij heeft verder geschreven dat uitstel zal worden verleend tot 8 oktober 2019 en zij heeft een afspraak met verweerder gepland op 20 september 2019.

1.20    Op 25 september 2019 om 9.23 uur heeft klaagster verweerder een uitgebreide reactie gestuurd op het gesprek dat zij op 20 september 2019 hebben gevoerd. In haar reactie stelt klaagster een aantal vragen, waaronder de vraag wat verweerder haar adviseert.

1.21    Op 25 september 2019 heeft verweerder het volgende geschreven aan klaagster:

“(…) We hebben vorige week, in aanwezigheid van de heer P(…), uitgebreid gesproken over het verzoek tot wijziging van de zorgregeling ten aanzien van [jongste zoon].

Ik heb aan hetgeen toen is besproken niets meer toe te voegen.

Uit het feit dat u aanhoudend vragen blijft stellen onder meer over mijn adviezen aan u, leid ik af dat er aan uw zijde kennelijk weinig vertrouwen bestaat in mijn adviezen. Dat wordt nog eens onderstreept door het feit dat u meerdere malen hebt gemeend om [mevrouw Van D] deelgenoot te moeten maken van uw vragen en twijfels. Ook na ons gesprek van vrijdag is dat wederom gebeurd.

Wat mij betreft trek ik de conclusie dat een basis voor verdere vruchtbare samenwerking ontbreekt, en dat het dus beter is dat onze wegen zich scheiden. lk raad u dan ook aan om een andere advocaat te zoeken die u in deze kwestie verder kan adviseren en bijstaan. (…)”

1.22    Op 10 december 2019 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend tegen verweerder.

1.23    Op 4 maart 2020 heeft de deken met klaagster en verweerder een gesprek gevoerd.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.

a)    Klaagster heeft verweerder gevraagd hoe zij moest handelen naar aanleiding van het verzoek van de man strekkend tot co-ouderschap. Het advies dat verweerder klaagster heeft gegeven was minimaal.

b)    Verweerder wenste klaagster zonder duidelijke reden niet meer bij te staan.

c)    Verweerder berichtte klaagster dat hij zijn bijstand aan klaagster zou staken twee weken voordat er een verweerschrift ingediend moest worden bij de rechtbank.

d)    Verweerder heeft de overdracht van het dossier van klaagster aan een volgende advocaat bemoeilijkt.

e)    Klaagster kreeg op haar verzoek het dossiernummer niet van de secretaresse van verweerder.

2.2    De stellingen die klaagster aan de klacht ten grondslag heeft gelegd zullen hierna, waar nodig, worden besproken.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4    BEOORDELING

4.1    Voorop staat dat verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat een ruime mate van vrijheid heeft als het gaat om de aanpak of strategie in een zaak. De advocaat bepaalt op welke wijze de belangen van de cliënt het beste kunnen worden gediend en draagt daarvoor de volledige verantwoordelijkheid. De voorzitter zal de klachten van klaagster met inachtneming van dit criterium beoordelen.

Klachtonderdeel a)

4.2    De voorzitter stelt op grond van de onder de feiten weergegeven e-mailswisseling vast dat verweerder klaagster toereikend en adequaat heeft geïnformeerd en geadviseerd. De voorzitter heeft bij dit oordeel mede in aanmerking genomen dat verweerder een aantal gesprekken heeft gevoerd met klaagster op zijn kantoor. Klachtonderdeel a is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdelen b) en c)

4.3    Als een advocaat vaststelt dat tussen hem en zijn cliënt geen vertrouwen meer bestaat, staat het de advocaat vrij om zijn werkzaamheden voor die cliënt te staken. De advocaat dient daarbij zorgvuldig te werk te gaan en moet ervoor waken dat de belangen van de cliënt niet onevenredig worden geschaad.

4.4     Hoewel de advisering door verweerder toereikend was, nam klaagster daar geen genoegen mee, en bleef vragen stellen. Als onweersproken staat verder vast dat klaagster meerdere malen telefonisch contact heeft gezocht met de onder de feiten al genoemde mevrouw Van D op haar privénummer. Van D is een kantoorgenoot van verweerder en een privé bekende van (de partner van) klaagster. Klaagster wenste in die telefoongesprekken de zaak te bespreken die verweerder in behandeling had. De voorzitter is van oordeel dat verweerder, gelet op dit alles, goede gronden had om aan te nemen dat er een onvoldoende vertrouwensbasis was met klaagster om de zaak verder te behandelen. Verweerder had dan ook goede gronden om zijn werkzaamheden voor klaagster neer te leggen.

4.5    De termijn voor het indienen van een verweerschrift verstreek twee weken na het moment dat verweerder zich terugtrok. Klaagster had aldus voldoende tijd om een opvolgend advocaat te zoeken, die zonder meer uitstel zou krijgen voor het voeren van verweer. De voorzitter is gelet op dit alles van oordeel dat verweerder voldoende zorgvuldig heeft gehandeld. Dat verweerder klaagster er niet expliciet op heeft gewezen dat een opvolgend advocaat uitstel zou (kunnen) krijgen en dat ook niet dat hij zijn volledige medewerking zou verlenen aan de overdracht van het dossier acht de voorzitter van onvoldoende gewicht om tot een ander oordeel te komen. Klachtonderdelen b en c zijn kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel d)

4.6    Verweerder heeft onweersproken aangevoerd dat zich na 25 september 2019 twee advocaten bij hem hebben gemeld die overwogen om de zaak van klaagster over te nemen. Verweerder heeft beide advocaten op hun eerste verzoek het dossier verstrekt.

4.7    In het licht van dit verweer heeft klaagster haar stelling op dit punt onvoldoende feitelijk onderbouwd. Klachtonderdeel d is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel e)

4.8    De voorzitter kan niet vaststellen dat de medewerkster van verweerder die weigerde om het zaaknummer aan klaagster te verstrekken daarvoor goede gronden had. Vast staat echter dat het zaaknummer van de rechtbank in de e-mail van 4 september 2019 al aan klaagster was meegedeeld. Gelet daarop is klaagster niet in haar belangen geschaad en heeft het verzuim onvoldoende gewicht om te kunnen leiden tot de conclusie dat verweerder onbetamelijk heeft gehandeld. Klachtonderdeel e is kennelijk van onvoldoende gewicht.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-    klachtonderdelen a, b, c en d, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond

-    klachtonderdeel e, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk van onvoldoende gewicht.

 

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2020.