Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-07-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2020:112

Zaaknummer

19-190/DH/RO

Inhoudsindicatie

Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 27 juli 2020 in de zaak 19-190/DH/RO naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 15 mei 2019 op de klacht van:

 

klager

 

over:

 

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 9 augustus 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 19 maart 2019 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2019/16 edl/mb] van de deken ontvangen.

1.3    Bij beslissing van 15 mei 2019 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op 15 mei 2019 verzonden aan partijen.

1.4    Op 14 juni 2019 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op 14 juni 2019 ontvangen.

1.5    Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 29 juni 2020. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift.

 

2    VERZET

2.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat de voorzitter in zijn beslissing de feiten en de klacht niet geheel juist heeft weergegeven en dat klager het niet eens is met de beslissing van de voorzitter en de gronden waarop deze beslissing berust.

2.2    De raad zal hierna bij de beoordeling op de verzetgronden ingaan.

 

3    FEITEN EN KLACHT

3.1    Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter en naar 4.2 en 4.3.

 

4    BEOORDELING

4.1    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.

4.2    Voor wat betreft de omschrijving van de feiten merkt de raad op dat – na een voortraject - de brief van klager van 9 augustus 2018 door de deken is aangemerkt als klacht en heeft geleid tot de onderhavige zaak. In de kern zijn de door de voorzitter vermelde feiten – voor zover relevant voor de te nemen beslissing – niet evident onjuist.

4.3    Voor wat betreft de omschrijving van de klacht is het inderdaad zo dat het onderdeel over de schending van klagers privacy ontbreekt. Dit is echter een (eventueel) gevolg van de aan verweerder verweten gedraging en die gedraging is onderworpen aan het tuchtrecht. De voorzitter heeft dan ook impliciet rekening gehouden met dit relevante feit.

4.4    De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de klacht, zodat de raad de juistheid van de standpunt van klager niet kan vaststellen en evenmin de gegrondheid daarvan.  De voorzitter heeft de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

4.5    Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert – met name is ook in verzet een verifieerbare onderbouwing van de klacht uitgebleven - , is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd en P.C.M. van Schijndel, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 27 juli 2020.