Rechtspraak
Uitspraakdatum
27-07-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2020:111
Zaaknummer
19-842/DH/DH
Inhoudsindicatie
Verzet deels gegrond en klachtonderdeel vervolgens ook gegrond. Verweerder heeft een forse foutieve inschatting gemaakt van de op te leggen proceskostenveroordeling. Verweerder had moeten voorzien dat de proceskostenveroordeling veel hoger uit zou vallen. Aan verweerder wordt een waarschuwing opgelegd. Verzet voor het overige ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 27 juli 2020 in de zaak 19-842/DH/DH naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 5 februari 2020 op de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 16 juli 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 10 december 2019 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K157 2019 ar/rv van de deken ontvangen.
1.3 Bij beslissing van 5 februari 2020 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op 5 februari 2020 verzonden aan partijen.
1.4 Op 24 februari 2020 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op 24 februari 2020 ontvangen.
1.5 De behandeling van het verzet op de zitting van de raad stond gepland op 11 mei 2020. Deze zitting is in verband met de maatregelen in het kader van het coronavirus niet doorgegaan. Aan partijen is de mogelijkheid gegeven de zaak zonder zitting af te doen. Beide partijen zijn daarmee akkoord gegaan. Partijen hebben de gelegenheid gekregen een nadere schriftelijke reactie te geven.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift van klager. De raad heeft daarnaast kennisgenomen van:
- de e-mails van klager van 9 mei 2020 en 29 juni 2020, beiden met bijlagen;
- de e-mails van verweerder van 2 juni 2020, met bijlagen, en 7 juli 2020.
2 FEITEN
2.1 Voor de vaststaande feiten verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. De raad vult de feiten als volgt aan.
2.2 Op 26 april 2019, de laatste dag waarop klager eventueel nog had kunnen instemmen met het voorstel van het gerechtshof de zaak in te trekken en daarmee een proceskostenveroordeling kon voorkomen, heeft klager per e-mail aan verweerder gevraagd na te gaan wat de proceskosten zijn, als klager besluit arrest te vragen. In die e-mail schrijft klager ook: “Hoe dan ook, vandaag lukt het niet om de rechtbank verder te informeren. Wil je vier weken uitstel vragen, ook vanwege de vakantieperiode?”
2.3 Verweerder heeft diezelfde dag het volgende geantwoord:
“Ik kan geen garantie geven, maar denk het volgende:
Griffierecht: € 1.649,-
Adv. Kosten: 3 pt x € 2.600,- = 7.800,-
Totaal: € 9.400,-
Het is een schatting.”
2.4 Daarop volgt nog enige e-mail correspondentie. Daaruit blijkt dat klager in eerste instantie lijkt te zijn geschrokken van de inschatting van verweerder (“O jee! In dat geval kan ik maar het beste intrekken.”), maar dat verweerder niet de uitdrukkelijke instructie krijgt van klager om de zaak in te trekken.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) verweerder heeft nagelaten om een vordering jegens de wederpartij van klager in te stellen op grond van een beroepsfout als architect;
b) verweerder niet tijdig heeft gereageerd op het verzoek van klager het hoger beroep alsnog in te trekken;
c) verweerder op 26 april 2018 het gerechtshof heeft verzocht de zaak voor arrest te plaatsen op de rol, terwijl klager daar niet aan verweerder om had verzocht;
d) verweerder de kansen in hoger beroep verschillend heeft beoordeeld en de proceskosten onjuist heeft ingeschat.
3.2 De gronden van het verzet houden – samengevat en zakelijk weergegeven – in dat klager zich met de beslissing van de voorzitter en de gronden waarop deze berust, niet kan verenigen. Verweerder heeft in aanvulling daarop aangevoerd dat verweerder bij klagers rechtsbijstandsverzekeraar ten onrechte heeft aangegeven dat klager een redelijke kans op succes zou hebben, waarmee verweerder de rechtsbijstandsverzekeraar ten onrechte heeft verleid om dekking te verlenen en klager onnodig is blootgesteld aan voorzienbare en vermijdbare risico’s.
3.3 Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klager in verzet niet op.
4 BEOORDELING
4.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
Nieuw klachtonderdeel
4.2 Klager heeft in verzet (ook) het volgende als klacht geformuleerd (zie 3.2): dat verweerder bij klagers rechtsbijstandsverzekeraar ten onrechte heeft aangegeven dat klager een redelijke kans op succes zou hebben, waarmee verweerder de rechtsbijstandsverzekeraar ten onrechte heeft verleid om dekking te verlenen en klager onnodig is blootgesteld aan voorzienbare en vermijdbare risico’s.
4.3 Voor wat betreft deze klacht merkt de raad op dat klager dit onderdeel van zijn klacht niet eerder kenbaar heeft gemaakt, althans hij heeft dat niet expliciet en ondubbelzinnig gedaan. Voor de voorzitter bestond geen grond om te oordelen over meer dan de in de voorzittersbeslissing weergegeven klacht.
4.4 Voor zover klager zijn klacht in verzet heeft uitgebreid met deze klacht, geldt dat dit te laat is, omdat het op zijn weg lag om alle onderdelen van zijn klacht jegens verweerder in één keer naar voren te brengen. De raad zal niet oordelen over dit aanvullende klachtonderdeel.
Verzet – klachtonderdelen a, b en c
4.5 De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. De in dit verband door klager aangevoerde gronden en de door klager ingediende stukken zijn voor de raad geen aanleiding om van het oordeel van de voorzitter af te wijken en deze gronden kunnen dan ook niet slagen. De voorzitter heeft de klachtonderdelen a, b en c dus terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.
4.6 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter over klachtonderdelen a, b en c ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar deze klachtonderdelen. De raad zal het verzet daarom in zoverre ongegrond verklaren.
Verzet – klachtonderdeel d
4.7 De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden met betrekking tot de slagingskans van het hoger beroep niet slagen: de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. De voorzitter heeft terecht en op juiste gronden geoordeeld dat verweerder op dit onderdeel geen tuchtrechtelijk verwijt valt te maken.
4.8 Ten aanzien van de inschatting van het kostenrisico heeft de voorzitter geoordeeld dat verweerder de proceskostenveroordeling te laag heeft ingeschat, maar dat hem hiervan geen tuchtrechtelijk verwijt valt te maken, omdat verweerder heeft aangegeven dat het een schatting betrof en hij geen garantie kon bieden. Naar het oordeel van de raad heeft de voorzitter bij dit onderdeel een onjuiste maatstaf toegepast. Het verzet, voor zover dat is gericht tegen klachtonderdeel d, is daarom gegrond. De raad zal opnieuw oordelen over dit klachtonderdeel.
4.9 Vaststaat dat verweerder een verkeerde inschatting heeft gemaakt van de op te leggen proceskostenveroordeling volgens het liquidatietarief. Anders dan de voorzitter is de raad van oordeel dat verweerder op dit punt wel een tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. Het liquidatietarief in civiele zaken is afhankelijk van een aantal factoren en de wijze van berekenen staat gepubliceerd op www.rechtspraak.nl. Vooraf is derhalve met een redelijke mate van nauwkeurigheid aan te geven wat de hoogte van de proceskostenveroordeling zal zijn. Verweerder is bij zijn schatting zowel uitgegaan van een verkeerd aantal punten, als van een verkeerd tarief per punt. Verweerders schatting kwam uit op een totaal van € 9.400,-, terwijl door het gerechtshof uiteindelijk meer dan het dubbele is opgelegd. Verweerder had dit moeten voorzien, zeker nu de hoogte van de proceskostenveroordeling voor klager van belang was voor het al dan niet intrekken van zijn zaak, zoals ook blijkt uit de e-mail van klager als reactie op de inschatting van verweerder. Dat verweerder bij zijn opgave heeft aangegeven dat het een schatting betrof en dat hij geen garantie kon geven, maakt dit niet anders. Verweerder heeft een forse foutieve inschatting gemaakt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. Of klager blijkens de inhoud van zijn eerste e-mail van 26 april 2019 bij een juiste inschatting mogelijk ook niet zou hebben besloten om de zaak in te trekken, doet hieraan niet af. Klachtonderdeel d is daarom gegrond.
5 MAATREGEL
5.1 Verweerder heeft een beroepsfout gemaakt door een forse foutieve inschatting te maken over de hoogte van de te verwachten proceskostenveroordeling. Gelet op de ernst van de gedraging acht de raad de maatregel van waarschuwing passend en geboden.
6 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
6.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
6.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
6.3 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 6.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet tegen klachtonderdeel d gegrond;
- verklaart klachtonderdeel d gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 6.3;
- verklaart het verzet voor het overige ongegrond.
Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. A. Schaberg en J.H.M. Nijhuis, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 27 juli 2020.